Wetgeving

Koninklijk besluit betreffende de levensverzekeringsactiviteit | 14 november 2003

HOOFDSTUK I. – Toepassingsgebied.

Artikel 1.

§ 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :

  1. ” de wet ” : de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen;
  2. ” het algemeen reglement ” : het koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen;
  3. ” de Minister ” : de Minister tot wiens bevoegdheid de Economische Zaken behoren;
  4. ” de FSMA ” : de Commissie voor het Bank-, Financie- et Assurantiewezen bedoeld in artikel 2, § 6, 13° van de wet;
  5. “de wet betreffende de aanvullende pensioenen ” : de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid.

§ 2. Voor de toepassing van dit besluit en van de maatregelen genomen tot uitvoering ervan, moet aan de termen en uitdrukkingen die voorkomen in bijlage 2 bij dit besluit de betekenis worden gegeven die hun daar wordt toegekend.

Art. 2. Dit besluit is van toepassing op de verrichtingen :

1° van rechtstreekse levensverzekeringen, dit wil zeggen personenverzekeringen tot uitkering van een vast bedrag, waarbij het zich voordoen van het verzekerde voorval alleen afhankelijk is van de menselijke levensduur;

2° van rechtstreekse bruidsschats- en geboorteverzekeringen, dit wil zeggen personenverzekeringen tot uitkering van een vast bedrag, waarbij het voorvallen van de verzekerde gebeurtenis respectievelijk afhangt van het huwelijk van de verzekerde en van de geboorte van een kind;

3° van aanvullende verzekeringen, dit wil zeggen personenverzekeringen die betrekking hebben op een bijkomend risico bij de onder 1° en 2° bedoelde verrichtingen;

4° met betrekking tot het beheer, voor eigen rekening, van collectieve pensioenfondsen, dit wil zeggen de verrichtingen die voor een verzekeringsonderneming bestaan in het beheer van (fondsen zoals bedoeld in Hoofdstuk XIII) door op de uitgevoerde stortingen de technische grondslagen toe te passen van de verrichtingen bedoeld bij 1°, die al dan niet verbonden zijn met beleggingsfondsen, of bedoeld bij 6°.

5° met betrekking tot het beheer, voor rekening van derden, van collectieve pensioenfondsen, dit wil zeggen de verrichtingen die voor een verzekeringsonderneming bestaan in het beheer van het geheel of een deel van de activa van een derde (zoals bedoeld in Hoofdstuk XIII) voor rekening van deze derde, in voorkomend geval gepaard gaand met het actuariële, administratieve of boekhoudkundige beheer.

6° van kapitalisatie, dit wil zeggen de verrichtingen gebaseerd op een actuariële techniek, waarbij in ruil voor van tevoren vastgestelde enige of periodieke stortingen, verplichtingen worden aangegaan die, voor wat betreft hun duur en hun bedrag, bepaald zijn en die onafhankelijk zijn van om het even welke toevallige gebeurtenis.
Voor de in het eerste lid, 6°, bedoelde verrichtingen wordt onder ” verzekeringnemer ” verstaan ” diegene die een kapitalisatieverrichting sluit “.

Art. 3. § 1. Wat de verrichtingen betreft die niet verbonden zijn met een beleggingsfonds, behoren :

1° tot de in bijlage I bij het algemeen reglement bedoelde tak 21 : (de in artikel 2, eerste lid, 1° en 3° bedoelde verrichtingen), met uitzondering van de verrichtingen van de in bijlage 1 bij het algemeen reglement bedoelde tak 25; <KB 2007-01-25/36, art. 2, 1°, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
2° tot de in bijlage I bij het algemeen reglement bedoelde tak 22 : de in artikel 2, eerste lid, 2° bedoelde verrichtingen;
3° tot de in bijlage I bij het algemeen reglement bedoelde tak 26 : de in artikel 2, eerste lid, 6° bedoelde verrichtingen.
(4° tot de in bijlage I bij het algemeen reglement bedoelde tak 21 of tak 26 : de in artikel 2, eerste lid, 4°, bedoelde verrichtingen, naargelang de verzekeraar op de uitgevoerde stortingen de technische grondslagen toepast van de verrichtingen bedoeld bij artikel 2, eerste lid, 1°, of bij artikel 2, eerste lid, 6°.)

§ 2. Behoren tot de in bijlage I bij het algemeen reglement bedoelde tak 23, de in artikel 2, eerste lid, 1° tot en met 4°, bedoelde verrichtingen die verbonden zijn met een beleggingsfonds, met uitzondering van de verrichtingen van de in bijlage I bij het algemeen reglement bedoelde tak 25.

§ 3. Behoren tot de in bijlage I bij het algemeen reglement bedoelde tak 25, de bij artikel 2, eerste lid, 1° bedoelde verrichtingen, waarbij verzekeringnemers zich groeperen met het oog op het gemeenschappelijk kapitaliseren van hun bijdragen en het verdelen van de aldus samengestelde activa, in functie van het overleven of het overlijden van de verzekerden die tot de groep behoren.

§ 4. Behoren tot de in bijlage I bij het algemeen reglement bedoelde tak 27, de in artikel 2, eerste lid, 5°, bedoelde verrichtingen.

Art. 4. De bepalingen van dit besluit zijn niet van toepassing op de verrichtingen die behoren tot de in bijlage I bij het algemeen reglement bedoelde takken 24, 28 en 29.
Ze zijn slechts van toepassing op de verrichtingen die behoren tot de in bijlage I bij het algemeen reglement bedoelde takken 21, 22, 23, 25, 26 en 27 wanneer die verrichtingen betrekking hebben op in België gelegen risico’s.
In afwijking van het vorige lid zijn de bepalingen van de artikelen 22, 23, 24, 29, § 1, eerste en tweede lid, en artikel 31 van toepassing op al die verrichtingen, ongeacht de ligging van het risico. De bepalingen (van de artikelen 22, 24 tot 28, 31, 34, 35 en 78 tot 81) zijn evenwel niet van toepassing op de verzekeringsondernemingen waarvan de maatschappelijke zetel in een andere lid-Staat van de Europese Unie dan België gevestigd is.

HOOFDSTUK II. – Onderschrijving van de verzekeringsovereenkomst.

Art. 5. De verzekeringsonderneming bezorgt de verzekeringnemer een polis met de tekst van de voorwaarden van de overeenkomst.

Art. 6. Het voorstel of, bij gebrek aan voorstel, de polis :
1° bevat vragen die ertoe strekken de verzekeringsonderneming in te lichten over het te dekken risico alsmede over de mogelijkheid van een vervanging of een overname van de overeenkomst in de zin van artikel 83;
2° duidt aan of de verzekeringsovereenkomst al dan niet wordt aangegaan voor het dekken of het opnieuw samenstellen van een door de verzekeringnemer aangevraagd krediet.

Art. 7. <KB 2004-06-10/37, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De verzekeringsonderneming mag de kosten voor het ondergane medisch onderzoek enkel terugvorderen als de kandidaat-verzekeringnemer de overeenkomst niet onderschrijft of overeenkomstig artikel 9, § 1, opzegt.
Dit recht mag enkel uitgeoefend worden door de verzekeringsonderneming indien er melding van gemaakt is in het voorstel.

Art. 8.

§ 1. Vóór het sluiten van de overeenkomst verstrekt de verzekeringsonderneming de volgende inlichtingen aan de kandidaat-verzekeringsnemer :

  1. het bedrag van de premies, in voorkomend geval met vermelding van de voorwaarden waaraan voldaan moet worden om het tarief te bekomen;
  2. het bedrag van de verzekerde prestaties voor elke waarborg;
  3. een tabel met de jaarlijkse evolutie van de afkoopwaarde van de overeenkomst of van de theoretische afkoopwaarde ervan, met vermelding van de wijze waarop de afkoopvergoeding wordt berekend;
  4. het rendement van de verrichtingen die een prestatie omvatten bij leven op de eindvervaldag van de overeenkomst, indien de overeenkomst loopt tot op de eindvervaldag, te weten het gewaarborgde rendement, rekening houdend met de toeslagen maar niet met de winstdeling en de fiscale voordelen, berekend volgens een methode die goedgekeurd is door de FSMA;
  5. de vermelding van de kosten die ten laste van de verzekeringsnemer zijn bij opzegging, afkoop en reductie van de overeenkomst;
  6. de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om van de winstverdeling te kunnen genieten, in voorkomend geval met vermelding van het feit dat deze voorwaarden in de loop van de overeenkomst gewijzigd kunnen worden door de verzekeringsonderneming;
  7. informatie betreffende de belastingsregeling en meer bepaald betreffende de fiscale behandeling van prestaties op de eindvervaldag van de overeenkomst en in geval van vervroegde afkoop;
  8. voor de overeenkomsten tegen opeenvolgende koopsommen en de overeenkomsten tegen flexibele premies moeten jaarlijks, voorzover tenminste één premie werd gestort, een overzicht van de hiervoor vermelde inlichtingen of de wijzigingen eraan worden verstrekt.

§ 2. De in § 1, 3°, bedoelde informatie is niet vereist voor :

  1. de verrichtingen tegen koopsom bedoeld in artikel 24, § 4;
  2. de in artikel 24, § 2, tweede lid bedoelde verrichtingen;
  3. de verzekeringsverrichtingen bij overlijden die geen levenslange verzekeringen zijn.
    Onverminderd het vorige lid, wordt de in § 1, 3°, bedoelde informatie ook verstrekt bij iedere latere wijziging van de overeenkomst die een invloed heeft op de afkoopwaarde, behalve in geval van reductie van de overeenkomst.

§ 3. Bij afwijking van § 1, voor wat de overeenkomsten betreft waarbij de hoogte van de verzekerde prestaties bij leven op de eindvervaldag van de overeenkomst niet gewaarborgd wordt, bekomt de verzekeringnemer echter voor het sluiten van de overeenkomst de volgende inlichtingen :

  1. de aard en de duur van de waarborg van het tarief en, in voorkomend geval, de voorwaarden waaraan voldaan moet worden om dit tarief te bekomen;
  2. voor de dekking van het overlijdensrisico, een tabel met de premievoeten in functie van de leeftijd en de elementen waarop ze van toepassing zijn;
  3. de verzekerde prestaties bij overlijden en voor de aanvullende waarborgen bedoeld in hoofdstuk IX;
  4. de vermelding van de in artikel 27 bedoelde toeslagen;
  5. de vermelding van de kosten die ten laste van de verzekeringsnemer zijn in geval van opzegging, afkoop en reductie van de overeenkomst;
  6. de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om van de winstverdeling te kunnen genieten, in voorkomend geval met vermelding van het feit dat deze voorwaarden in de loop van de overeenkomst gewijzigd kunnen worden door de verzekeringsonderneming;
  7. nformatie betreffende de belastingregeling en meer bepaald betreffende de fiscale behandeling van de prestaties op de eindvervaldag van de overeenkomst en in geval van vervroegde afkoop.

§ 4. In de documenten die voor het publiek of voor de tussenpersonen zijn bestemd, mag de verzekeringsonderneming melding maken van de projecties voor de prestaties die overeenstemmen met de combinatie van de overeenkomst of met elke andere gelijkaardige verrichting die bij wijze van voorbeeld wordt gegeven, met inachtneming van de volgende voorwaarden :

  1. de verzekeringsonderneming vermeldt zichtbaar en nauwkeurig dat de projecties voor de prestaties die voortvloeien uit de ramingen met betrekking tot de winstdeling, tot de evolutie van de waarde van de eenheden van beleggingsfondsen, tot elke verhoging of andere wijziging van de overeenkomst of van de techische grondslagen, niet gewaarborgd zijn en dat de bedragen van die prestaties kunnen schommelen in de tijd, afhankelijk van de economische conjunctuur en de resultaten van de verzekeringsonderneming;
  2. als de verzekeringsonderneming bovendien verschillende projecties gebruikt, worden deze op een zodanige manier voorgesteld dat geen enkele projectie meer kans blijkt te hebben om zich werkelijk voor te doen dan een andere.
  3. (projecties met betrekking tot de winstdeling of tot de evolutie van de waarde van de eenheden van beleggingsfondsen zijn verboden in reclame op basis waarvan de kandidaat-verzekeringnemer niet onmiddellijk de mogelijkheid heeft om de overeenkomst te sluiten.)

§ 5. Onverminderd andere wettelijke of reglementaire bepalingen, moet in elke reclame of elk aanbod betreffende de in artikel 2 bedoelde verrichtingen, waarin verwezen wordt naar een tarief, vermeld worden aan welke voorwaarden voldaan moet worden om dit tarief te bekomen en welke de draagwijdte is van de waarborg van dit tarief.
Bij elke verwijzing naar rendementen die in het verleden verwezenlijkt zijn, dient te worden vermeld dat deze rendementen niet gewaarborgd zijn voor de toekomst.
In elke reclame of elk aanbod voor de in artikel 24, § 2, 2de lid en § 4, bedoelde verrichtingen dient hetzij de interne rendementsvoet vermeld te worden, hetzij het brutorendement, met gedetailleerde opgave van de verschillende kosten.
(Het derde lid is niet van toepassing op reclame op basis waarvan de kandidaat-verzekeringnemer niet onmiddellijk de mogelijkheid heeft om de overeenkomst te sluiten.)

§ 6. Elke reclame of elk aanbod voor de in hoofdstuk XII bedoelde verrichtingen bevat de volgende inlichtingen :

  1. de benaming van het beleggingsfonds en de beleggingsdoeleinden, met vermelding van de in artikel 72, § 2, 13° bedoelde risicoklasse;
  2. het feit dat het financieel risico van de verrichting volledig door de verzekeringsnemer gedragen wordt.

(Deze inlichtingen zijn niet vereist voor reclame op basis waarvan de kandidaat-verzekeringnemer niet onmiddellijk de mogelijkheid heeft om de overeenkomst te sluiten.)
(1)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 007; Inwerkingtreding : 01-04-2011>

Art. 9. § 1. De verzekeringnemer heeft het recht om de overeenkomst op te zeggen binnen 30 dagen vanaf de inwerkingtreding ervan. In dit geval stort de verzekeringsonderneming de betaalde premie terug, verminderd met de bedragen die werden verbruikt om het risico te dekken.
Voor de in artikel 24, § 2, tweede lid en § 4, bedoelde verrichtingen kan de verzekeringsonderneming eveneens de in toepassing van artikel 30, § 2, laatste lid, berekende afkoopvergoeding inhouden.
Voor de verrichtingen verbonden met een beleggingsfonds stort de verzekeringsonderneming de waarde van de toegekende eenheden terug, verhoogd met de instapkosten. De waarde van de eenheden wordt bepaald op de door de overeenkomst bepaalde datum, maar ten vroegste op de dag na de datum van ontvangst door de verzekeringsonderneming van de aanvraag van opzegging van de overeenkomst.
§ 2. Voor de in artikel 6, 2°, bedoelde overeenkomsten heeft de verzekeringnemer het recht de overeenkomst op te zeggen binnen 30 dagen vanaf het ogenblik waarop hij verneemt dat het aangevraagde krediet niet wordt toegekend. In dit geval stort de verzekeringsonderneming de betaalde premie terug overeenkomstig de bepalingen van § 1.
§ 3. De verzekeringsonderneming maakt melding in de polis van de in de §§ 1 en 2 bedoelde bepalingen.

Art. 10. § 1. De polis vermeldt of de overeenkomst al dan niet onbetwistbaar is.
Indien de overeenkomst betwistbaar is, vermeldt de polis in welke mate en tot welke datum. Behalve voor de aanvullende verzekeringen, mag dit tijdstip niet later vallen dan één jaar na de datum van onderschrijving van de overeenkomst.
§ 2. De polis geeft aan in welke mate en voor welke duur de technische grondslagen van de tarifering worden gewaarborgd.
§ 3. De polis vermeldt in welke mate en onder welke voorwaarden de overeenkomst recht geeft op een winstdeling.

Art. 11. Ongeacht de periodiciteit van de premie is de betaling van die premie of van een gedeelte ervan niet verplicht. De verzekeringsonderneming maakt hiervan melding in de polis.

HOOFDSTUK III. – Uitvoering van de overeenkomst.

Art. 12. § 1. Inzake uitsluiting van risico’s mag de verzekeringsonderneming de draagwijdte van de algemene voorwaarden niet beperken door bijzondere bedingen, behalve voor een verzwaard risico in hoofde van de verzekerde bij het sluiten van de overeenkomst.
§ 2. Bij overlijden van de verzekerde als gevolg van een niet-gedekt risico, moet de verzekeringsonderneming het kapitaal-overlijden slechts uitbetalen ten belope van de theoretische afkoopwaarde op de datum van het overlijden. Deze beperking wordt door de verzekeringsonderneming in de polis vermeld.

Art. 13. § 1. Behalve voor de tijdelijke verzekeringen bij overlijden met periodieke constante premies, die betaalbaar zijn tijdens een periode die langer is dan de helft van de looptijd van de overeenkomst, heeft de verzekeringnemer het recht om op elk ogenblik zijn overeenkomst te reduceren.
§ 2. Onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 15, gebeurt de reductie door de verzekerde prestaties bij overlijden en die van de aanvullende verzekeringen te handhaven en hiervoor de theoretische afkoopwaarde aan te wenden tot die is uitgeput. De verzekeringsonderneming waarschuwt schriftelijk de verzekeringnemer voor de gevolgen van de niet-betaling van de premies.
Wanneer de theoretische afkoopwaarde niet volstaat om de dekking te handhaven van de verzekerde prestaties bij overlijden of van de prestaties van de aanvullende verzekeringen, heeft de vermindering van die prestaties uitwerking ten vroegste 30 dagen na de verzending door de verzekeringsonderneming aan de verzekeringnemer van een aangetekende brief waarin aan de gevolgen van de niet-betaling wordt herinnerd.

Art. 14. § 1. Voor de tijdelijke verzekeringen bij overlijden met periodieke constante premies zonder recht op reductie brengt de niet-betaling van de premie de opzegging van deze verzekeringen mee.
§ 2. De opzegging heeft uitwerking ten vroegste 30 dagen na de verzending door de verzekeringsonderneming aan de verzekeringnemer van een aangetekende brief waarin aan de gevolgen van de niet-betaling wordt herinnerd. Deze brief wordt ten vroegste op de vervaldag van de eerste onbetaalde premie verzonden.

Art. 15. § 1. Behalve voor de toegevoegde en de aanvullende verzekeringen, heeft de verzekeringnemer steeds recht op de omzetting van zijn gereduceerde overeenkomst in de oorspronkelijke combinatie.
De verzekeringsonderneming heeft het recht om op eigen initiatief deze omzetting uit te voeren en de aanvullende verzekeringen geheel of gedeeltelijk op te zeggen, indien de overeenkomst erin voorziet.
§ 2. De in de § 1 bedoelde omzetting die een vermindering van het kapitaal overlijden of van de prestaties van de aanvullende verzekeringen tot gevolg heeft, heeft uitwerking :
1° op de datum van de aanvraag tot omzetting;
2° ten vroegste 30 dagen na de verzending door de verzekeringsonderneming aan de verzekeringnemer van een aangetekende brief of, indien de theoretische afkoopwaarde kleiner is dan 25 euro, van een gewone brief, waarin aan de gevolgen van de niet-betaling wordt herinnerd, zowel voor de aanvullende verzekeringen als voor de hoofdverzekering, als die omzetting gebeurt op initiatief van de verzekeringsonderneming.
Het bedrag, vermeld in 2° van het vorige lid, wordt in functie van het gezondheidsindexcijfer der consumptieprijzen (basis 1988 = 100) geïndexeerd. Het indexcijfer dat in aanmerking moet worden genomen, is dat van de tweede maand van het trimester dat de datum van de reductie voorafgaat.
§ 3. In de polis wordt vermeld of de verzekeringnemer recht heeft op reductie en omzetting. In voorkomend geval vermeldt de polis de beperkingen van het recht op reductie en op omzetting alsmede de door de verzekeringnemer en de in uitvoering van de bepalingen van de voorgaande paragrafen door de verzekeringsonderneming te volgen procedures.
§ 4. De polis vermeldt de wijze waarop de in artikel 29, § 2, bedoelde reductievergoeding wordt berekend.

Art. 16. In afwijking van artikel 15 en behoudens uitdrukkelijk verzet van de verzekeringnemer, is er geen reductie maar afkoop van de overeenkomst indien de afkoopwaarde op de datum van de reductie niet hoger is dan een bedrag vermeld in de brieven bedoeld in de artikelen 13, § 2, en 15, § 2, eerste lid, 2°.

Art. 17. § 1. Behalve voor de tijdelijke verzekeringen bij overlijden met periodieke constante premies, die betaalbaar zijn tijdens een periode die langer is dan de helft van de looptijd van de overeenkomst en voor tontineverrichtingen, heeft de verzekeringnemer het recht om op elk ogenblik zijn overeenkomst af te kopen, tenzij een op de overeenkomst toepasselijke wetgeving of reglementering dit verbiedt.
Nochtans wordt de afkoopwaarde slechts vereffend ten belope van het kapitaal-overlijden. Het saldo van de theoretische afkoopwaarde wordt aangewend voor het verzekeren, op inventarisgrondslag, van prestaties bij leven betaalbaar onder dezelfde voorwaarden als de prestaties bij leven van de oorspronkelijke verrichting.
In geval van verzekeringen op meerdere hoofden, wordt de afkoopwaarde slechts vereffend ten belope van het kleinste van de kapitalen-overlijden.
§ 2. De polis bepaalt of de verzekeringnemer recht heeft op afkoop. In voorkomend geval vermeldt de polis de beperkingen van het recht op afkoop en de door de verzekeringnemer te volgen procedure. Hij bepaalt dat de afkoop moet worden aangevraagd met een door de verzekeringnemer gedateerd en ondertekend schrijven.
§ 3. De polis vermeldt de wijze waarop de in artikel 30, § 2, bedoelde afkoopvergoeding wordt berekend.
§ 4. Voor de verrichtingen bedoeld in artikel 24, § 2, tweede lid, en § 4, en de verrichtingen verbonden met een beleggingsfonds heeft de afkoop uitwerking op de datum vermeld in het schrijven bedoeld in § 2 en ten vroegste de dag die volgt op de datum van ontvangst van dit schrijven door de verzekeringsonderneming.
De datum die in aanmerking wordt genomen voor de berekening van de afkoopwaarde is de datum bedoeld in het vorige lid.
§ 5. Voor de andere dan in § 4 bedoelde verrichtingen heeft de afkoop uitwerking op de datum waarop het kwijtschrift van afkoop of elk ander gelijkwaardig document voor akkoord wordt ondertekend door de verzekeringnemer.
De datum die in aanmerking wordt genomen voor de berekening van de afkoopwaarde is de datum van het in § 2 bedoelde schrijven.

Art. 18. De polis vermeldt het bestaan en de beperkingen van het recht op voorschot op de verzekerde prestaties. Dit voorschot mag niet groter zijn dan het minimum dat de afkoopwaarde tijdens heel de nog te verstrijken looptijd van de overeenkomst kan bereiken, beperkt tot het bedrag dat voor vereffening vatbaar is met toepassing van de bepalingen van artikel 17, § 1 en rekening houdend met de eventuele wettelijke inhoudingen.
De voorschotakte vermeldt de voorwaarden waaronder dit voorschot wordt toegekend, met name inzake de winstdeling.

Art. 19. § 1. Voor alle in artikel 8, §§ 1 en 2, bedoelde overeenkomsten verstrekt de verzekeringsonderneming op zijn minst jaarlijks de volgende inlichtingen aan de verzekeringnemer :

1° het bedrag van de premies die in de loop van het voorbije jaar gestort zijn;
2° het bedrag van de prestaties van de verzekeringsonderneming die in de loop van het voorbije jaar vereffend zijn;
3° de afkoopwaarde of de theoretische afkoopwaarde met vermelding van de wijze waarop de afkoopvergoeding wordt berekend en van de datum waarop deze waarden werden berekend of, voor de verrichtingen die geen prestaties bij overlijden omvatten, de theoretische afkoopwaarde en het ontbreken van een recht op afkoop;
4° op aanvraag van de verzekeringnemer, dezelfde inlichtingen als onder 3°, met betrekking tot het voorgaande jaar;
5° het bedrag van de winstdeling dat aan de overeenkomst is toegekend en, indien er een winstdelingspercentage vermeld wordt, de elementen waarop dit percentage van toepassing is;
6° de verhoging van de verzekerde prestaties als gevolg van de winstdeling, alsook de voorwaarden waaraan de overeenkomst dient te voldoen om een winstdeling voor het lopende boekjaar te kunnen genieten.

§ 2. De in § 1, 3° en 4°, bedoeld informatie is niet vereist voor :
1° de verzekeringsverrichtingen bij overlijden die geen levenslange verzekeringen zijn;
2° de lopende renten;
3° de overeenkomsten zonder winstdeling;
4° de overeenkomsten waarvan de theoretische afkoopwaarde op de verjaardag van de overeenkomst of, bij ontstentenis, op de datum waarop deze waarde meegedeeld wordt, geen 125 euro bedraagt. Dit bedrag van 125 euro wordt in functie van het gezondheidsindexcijfer der consumptieprijzen (basis 1988 = 100) geïndexeerd. Het indexcijfer dat in aanmerking moet worden genomen, is dat van de tweede maand van het trimester dat de datum van de berekening voorafgaat.

Art. 20. § 1. Voor de in artikel 8, § 3, bedoelde overeenkomsten verstrekt de verzekeringsonderneming op zijn minst jaarlijks de volgende inlichtingen aan de verzekeringnemer :

1° het bedrag van de premies die in de loop van het voorbije jaar gestort zijn;
2° de premie van het afgelopen jaar betreffende de overlijdensdekking;
3° het bedrag van de toeslagen die in de loop van het voorbije boekjaar ten laste van de verzekeringnemer gelegd zijn;
4° de rentevoet die in de loop van het voorbije jaar gewaarborgd was;
5° het bedrag van de prestaties van de verzekeringsonderneming die in de loop van het voorbije jaar vereffend zijn;
6° de afkoopwaarde of de theoretische afkoopwaarde, met vermelding van de wijze waarop de afkoopvergoeding wordt berekend en van de datum waarop deze waarden werden berekend of, voor de verrichtingen die geen prestaties bij overlijden omvatten, de theoretische afkoopwaarde en het gebrek aan recht op afkoop;
7° op aanvraag van de verzekeringnemer, dezelfde inlichtingen als onder 6°, met betrekking tot het voorgaande jaar;
8° het bedrag van de winstdeling dat aan de overeenkomst is toegekend en het percentage ten opzichte van de gemiddelde theoretische afkoopwaarde.
Indien er verschillende rendementsvoeten gelden voor de verschillende reserveschijven, moeten de gewaarborgde rentevoet en de winstdelingsdotatie worden uitgedrukt in een percentage van :
– hetzij de theoretische afkoopwaarde van iedere reserveschijf;
– hetzij de volledige theoretische afkoopwaarde, gewogen volgens het aandeel van elke reserveschijf;
9° de verhoging van de verzekerde prestaties in geval van overlijden te wijten aan de winstdeling, alsook de voorwaarden waaraan de overeenkomst dient te voldoen om van een winstdeling voor het lopende boekjaar te kunnen genieten.

§ 2. De in § 1, 6° en 7°, bedoeld informatie is niet vereist voor :
1° de verzekeringsverrichtingen bij overlijden die geen levenslange verzekeringen zijn;
2° de lopende renten;
3° de overeenkomsten zonder winstdeling;
4° de overeenkomsten waarvan de theoretische afkoopwaarde op de verjaardag van de overeenkomst of, bij ontstentenis, op de datum waarop deze waarde meegedeeld wordt, geen 125 euro bedraagt. Dit bedrag van 125 euro wordt in functie van het gezondheidsindexcijfer der consumptieprijzen (basis 1988 = 100) geïndexeerd. Het indexcijfer dat in aanmerking moet worden genomen, is dat van de tweede maand van het trimester dat de datum van de berekening voorafgaat.

Art. 21. De polis bepaalt dat de gereduceerde of afgekochte overeenkomst door de verzekeringnemer binnen een bepaalde termijn opnieuw in werking kan worden gesteld voor de op de datum van de reductie of van de afkoop verzekerde bedragen.
De voormelde termijn mag niet korter zijn dan drie maanden voor een afgekochte overeenkomst en drie jaar voor een gereduceerde overeenkomst.
Deze mogelijkheid mag afhankelijk worden gemaakt van een risicoselectie.
Voor een gereduceerde overeenkomst gebeurt het opnieuw in werking stellen door de premie aan te passen rekening houdend met de gevestigde theoretische afkoopwaarde op het ogenblik waarop de overeenkomst opnieuw in werking wordt gesteld. Een afgekochte overeenkomst wordt opnieuw in werking gesteld door de terugstorting van de afkoopwaarde en door de aanpassing van de premie rekening houdend met de theoretische afkoopwaarde op het ogenblik van de afkoop.
De door de verzekeringnemer te volgen regels zijn eveneens vermeld in de polis of in de documenten bedoeld in de artikelen 13, § 2, en 15, § 2, eerste lid, 2°.
De polis kan bepalen dat de zelfmoord van de verzekerde die zich minder dan één jaar na het opnieuw in werking stellen van de overeenkomst voordoet, niet is gedekt; nochtans mag die uitsluiting alleen betrekking hebben op het deel van de prestaties dat het voorwerp uitmaakt van het opnieuw in werking stellen.
Dit artikel is niet van toepassing op het afgekochte deel van de in artikel 24, § 2, tweede lid, en § 4, en in hoofdstuk XII bedoelde overeenkomsten.

HOOFDSTUK IV. – Tarieven, reserves en voorzieningen.

Afdeling 1. – Technisch dossier.

Art. 22.Voor elk product of type van product dat het voorwerp van haar activiteit uitmaakt, deelt de verzekeringsonderneming voorafgaand aan de toepassing ervan, de grondslagen en methodes die zij gebruikt voor het opstellen van haar tarifering, de berekening van de afkoopwaarden, de reductiewaarden en de voorziening voor verzekering leven, alsook de vergoedingen die ze zal toepassen, mee aan de FSMA.

Art. 23. De grondslagen en methodes gebruikt voor het opstellen van de tarifering, de berekening van de afkoopwaarden en de reductiewaarden, met inbegrip van de toegepaste vergoedingen, en het geldend winstdelingsplan, moeten ter beschikking van het publiek worden gesteld op de zetel van de vestiging die de overeenkomst heeft gesloten.

Afdeling 2. – Bepalingen inzake tarifering.

Art. 24.(NOTA : artikel 24, § 2, eerste lid, wordt opgeheven op de dag waarop de FSMA de door haar vastgestelde maximale referentierentevoet voor verzekeringsverrichtingen van lange duur voor de eerste keer in het Belgisch Staatsblad bekend maakt bij

§ 1. Onverminderd de bepalingen van §§ 2 tot 7, moeten de voor de tarifering gebruikte technische grondslagen zodanig worden opgesteld dat de premies volstaan om de opeisbare prestaties, de aangroei van de theoretische afkoopwaarden en de kosten te dekken, rekening houdend met de opbrengst van de dekkingswaarden en van de kapitalisatie van deze opbrengst.

§ 2. Voor de verrichtingen in euro is de technische rentevoet niet groter dan de referentierentevoet die gelijk is aan 3,75 %.
Voor de prestaties bij leven van de verrichtingen waarvan de verzekeringsduur niet langer is dan acht jaar, wordt de technische rentevoet bovendien beperkt tot de spot rate voor deze duur. Wanneer de verrichting uit meerdere prestaties bestaat, met verschillende vervaldagen, wordt de spot rate genomen die met elke vervaldag overeenstemt.
Deze spot rate wordt afgeleid uit de actuariële rendementen voor de duurtijden kleiner dan of gelijk aan deze duur. Het actuarieel rendement voor een bepaalde duur wordt bekomen door lineaire interpolatie van de op het ogenblik van de verbintenis bepaalde, actuariële nettorendementen van de twee op een bij artikel 10 van het algemeen reglement bepaalde gereglementeerde markt verhandelde, lineaire obligaties van een overheid met een vaste rentevoet, waarvan de eindvervaldagen het dichtst bij de vervaldag van de prestatie liggen en waarvoor die vervaldag tussen de twee eindvervaldagen van die obligaties valt.
De berekeningswijze van de spot rate wordt in bijlage 4 vastgelegd.

§ 3. Voor de verrichtingen in een andere munt dan de euro, is de technische rentevoet niet groter dan de referentierentevoet die gelijk is aan de maximale rentevoet toepasselijk krachtens de regels van het land van de betrokken munt of, bij ontstentenis, aan de volgens de bepalingen van § 2 bepaalde rentevoet.

§ 4. In afwijking van §§ 2 en 3 mag de verzekeringsonderneming voor een bepaalde prestatie die op de datum van de verbintenis is gevestigd, met inbegrip van de door het in artikel 51 bedoelde financieringsfonds gevestigde reserves, een technische rentevoet waarborgen die hoger is dan de in §

§ 2 en 3 bedoelde referentierentevoet in de mate dat de duur en de opbrengst van de dekkingswaarden het toelaten en op voorwaarde dat :
1° de duur van de waarborg niet langer is dan acht jaar;
2° voor de duur van de waarborg de gewaarborgde technische rentevoet niet groter is dan de spot rate voor deze duur.
Voor de verrichtingen in euro wordt de spot rate afgeleid uit de actuariële rendementen voor de duurtijden kleiner dan of gelijk aan deze duur. Het actuarieel rendement voor een bepaalde duur wordt bekomen door lineaire interpolatie van de op het ogenblik van de verbintenis bepaalde, actuariële nettorendementen van de twee op een bij artikel 10 van het algemeen reglement bepaalde gereglementeerde markt verhandelde, lineaire obligaties van een overheid met een vaste rentevoet, waarvan de eindvervaldagen het dichtst bij de vervaldag van de prestatie liggen en waarvoor die vervaldag tussen de twee eindvervaldagen van die obligaties valt;
Voor de verrichtingen in een andere munt dan de euro wordt de spot rate afgeleid uit de actuariële rendementen voor de duurtijden kleiner dan of gelijk aan deze duur. Het actuarieel rendement voor een bepaalde duur wordt bekomen door lineaire interpolatie van de op het ogenblik van de verbintenis bepaalde, actuariële nettorendementen van de twee op een bij artikel 10 van het algemeen reglement bepaalde gereglementeerde markt verhandelde en in de betrokken munt uitgedrukte lineaire obligaties van een overheid met een vaste rentevoet, waarvan de eindvervaldagen het dichtst bij de vervaldag van de prestatie liggen en waarvoor die vervaldag tussen de twee eindvervaldagen van die obligaties valt.
Wanneer de verrichting uit meerdere prestaties bestaat, met verschillende vervaldagen, wordt de spot rate genomen die met elke vervaldag overeenstemt.

§ 5. [2 Voor de verrichtingen van het type leven zijn de overlevingskansen niet kleiner dan :
1° voor de verrichtingen waarvan het risico in België gelegen is, die welke voortvloeien
a) uit de referentietafel XR, voor de nieuwe overeenkomsten die op of na 21 december 2012 worden gesloten en waarvoor een onderscheid op grond van het geslacht niet toegelaten is overeenkomstig de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen. Hetzelfde geldt voor de nieuwe overeenkomsten die op of na 21 december 2012 worden gesloten, waarvoor overeenkomstig voornoemde wet een onderscheid op grond van het geslacht weliswaar is toegelaten maar niet wordt toegepast;
b) uit de referentietafels MR of FR, naargelang de verzekerde van het mannelijke of het vrouwelijke geslacht is, voor de andere overeenkomsten;
2° voor de verrichtingen waarvan het risico in het buitenland gelegen is, de overlevingskansen die door de wetgeving van het land van het risico aan zijn eigen verzekeringsondernemingen opgelegd worden of, bij ontstentenis, de overlevingskansen die overeenstemmen met de sterfte van dat land.
Onder nieuwe overeenkomst wordt verstaan een nieuwe overeenkomst in de zin van artikel 10, § 1, derde tot vijfde lid en artikel 12, § 3, vierde en vijfde lid van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen, zoals gewijzigd bij de wet van 19 december 2012.
De referentietafels MR, FR en XR worden bepaald met de formule en de constanten die in bijlage 1 vermeld zijn.]

§ 6. [Voor de verrichtingen van het type overlijden zijn de sterftekansen niet kleiner dan:
1° voor de verrichtingen waarvan het risico in België gelegen is, die welke voortvloeien:
a) uit de referentietafels XK, voor de nieuwe overeenkomsten die op of na 21 december 2012 worden gesloten en waarvoor een onderscheid op grond van het geslacht niet toegelaten is overeenkomstig de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen. Hetzelfde geldt voor de nieuwe overeenkomsten die op of na 21 december 2012 worden gesloten, waarvoor overeenkomstig voornoemde wet een onderscheid op grond van het geslacht weliswaar is toegelaten maar niet wordt toegepast;
b) uit de referentietafels MK of FK, naargelang de verzekerde van het mannelijke of het vrouwelijke geslacht is, voor de andere overeenkomsten;
2° voor de verrichtingen waarvan het risico in het buitenland gelegen is, de sterftekansen die door de wetgeving van het land van het risico aan zijn eigen verzekeringsondernemingen opgelegd worden of, bij ontstentenis, de sterftekansen die overeenstemmen met de sterfte van dat land.
Onder nieuwe overeenkomst wordt verstaan een nieuwe overeenkomst in de zin van artikel 10, § 1, derde tot vijfde lid en artikel 12, § 3, vierde en vijfde lid, van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen, zoals gewijzigd bij de wet van 19 december 2012.
De referentietafels MK, FK en XK worden bepaald met de formule en de constanten die in bijlage 1 vermeld zijn.]

§ 7. In afwijking van §§ 5 en 6 mag de verzekeringsonderneming gedurende ten hoogste drie jaar lagere sterfte- of overlevingskansen waarborgen naargelang de risicokapitalen positief of negatief zijn, op voorwaarde dat die kansen niet lager zijn dan de kansen die voor alle Belgische verzekeringsondernemingen en bijkantoren van verzekeringsondernemingen waarvan de maatschappelijke zetel buiten de Gemeenschap gevestigd is, worden afgeleid uit de door de FSMAgepubliceerde statistieken betreffende het aantal verzekerde personen en het aantal vastgestelde overlijdens over vijf jaar.

Art. 25. De verzekeringsonderneming mag in haar tarieven een bijzondere voorvalswet voor een verzwaard risico toepassen. Deze voorvalswet moet in het dossier van de verzekeringnemer bij de verzekeringsonderneming worden vermeld.

Art. 26. De verrichtingen met flexibele premies worden voor de tarifering als een geheel van verrichtingen tegen koopsom beschouwd en geen enkele waarborg inzake tarief mag worden toegekend voor flexibele premies vóór hun storting.

Art. 27.

§ 1. De technische grondslagen van de tarifering mogen alleen bestaan uit :
1° sterfte- of overlevingswetten en, voor de tijdelijke verrichtingen bij overlijden met constante periodieke premies zonder recht op reductie of op afkoop, een uittredewet;
2° voor de verrichtingen die niet verbonden zijn met beleggingsfondsen, inventaris-, acquisitie- en inningstoeslagen of voor de verrichtingen verbonden met een beleggingsfonds, een toeslag voor het beheer van dit fonds, een instaptoeslag en een uitstaptoeslag;
3° technische rentevoeten voor verrichtingen die niet verbonden zijn met beleggingsfondsen.
De technische grondslagen van de tarifering van de bruidsschats- en geboorteverzekeringen en van de aanvullende verzekeringen omvatten bovendien voorvalswetten die eigen zijn aan de door deze verzekeringen gedekte risico’s

§ 2. De inventaristoeslagen worden voortdurend en in functie van het risicokapitaal en de theoretische afkoopwaarde verbruikt.

§ 3. De inningstoeslagen worden verbruikt op de vervaldag van de premie waarop ze slaan en alleen in geval van betaling ervan.

Art. 28. De verzekeringsonderneming mag geen enkele kost of vergoeding aanrekenen behalve die bedoeld in de artikelen 29, § 2 en 30, § 2, tenzij in geval van bijzondere uitgaven die door toedoen van de verzekeringnemer, van de verzekerde of van de begunstigde werden veroorzaakt en op voorwaarde dat de verzekeringsonderneming in de polis melding maakt van deze mogelijkheid en van de bijzondere uitgaven waarvan hierboven sprake is.

Afdeling 3. – Reserves.

Art. 29.

§ 1. De theoretische afkoopwaarde is gelijk aan het verschil tussen de actuele inventariswaarde van de verbintenissen van de verzekeringsonderneming en de actuele waarde van de reductiepremies die betrekking hebben op de toekomstige vervaldagen. Dat verschil wordt verhoogd met het niet-verbruikte gedeelte van de toeslagen.
De technische grondslagen die gebruikt moeten worden voor de berekening van de theoretische afkoopwaarden, zijn deze die worden gebruikt voor de berekening van de premie.
Als de inningstoeslagen bedoeld in artikel 27, § 3, voor de verzekeringsverrichtingen waarvan de premies vooraf worden vastgesteld, variabel zijn, moet voor de toepassing van dit besluit als een acquisitietoeslag worden beschouwd het verschil, als dit positief is, tussen de actuele waarde van de inningstoeslagen van de eerste tien jaar van de verrichting en die welke zou worden verkregen voor deze periode door als inningstoeslagvoet het gewogen gemiddelde betreffende de jaren na het tiende jaar te nemen.

§ 2. Bij een vermindering van de actuele waarde van de nog te vervallen reductiepremies en in de mate van deze vermindering, wordt het verbruik van de acquisitietoeslag tot een quotiteit van die acquisitietoeslag beperkt, waarvan het bedrag in bijlage 3 is vastgesteld.
Bij een vermindering van de nog te vervallen premies, mag de verzekeringsonderneming echter een reductievergoeding aanrekenen. Deze mag niet groter zijn dan :

1° op het moment van de reductie, een forfait van 75 euro, geïndexeerd in functie van het gezondheidsindexcijfer der consumptieprijzen (basis 1988 = 100). Het indexcijfer dat in aanmerking moet worden genomen is dat van de tweede maand van het trimester dat de datum van de reductie voorafgaat;
2° nadien, op elke vervaldag van de oorspronkelijk voorziene premie, een vergoeding die overeenstemt met de vermindering van het gedeelte van de toeslagen dat het algemeen beheer van de overeenkomsten dekt en die tot 5 pro mille van de vermindering van de reductiepremie beperkt is. Deze vergoeding wordt als een inventaristoeslag in de zin van artikel 27, § 2, beschouwd.

§ 3. Elke toegekende winst die, in welke vorm ook, voor een verhoging van de prestaties is bestemd, wordt in de theoretische afkoopwaarde opgenomen als actuele inventariswaarde van deze verhoging. Deze actuele waarde wordt berekend volgens de tariefgrondslagen die, op het ogenblik van de toekenning van de winstdeling, worden gebruikt voor het onderschrijven van de overeenkomsten in de voor de toekenning gekozen combinatie.

Art. 30.

§ 1. De actuele inventariswaarde van de reductiewaarde is de theoretische afkoopwaarde zoals bepaald in artikel 29.
De technische grondslagen die gebruikt moeten worden voor de berekening van de reductiewaarde zijn deze die worden gebruikt voor de berekening van de premie.
Wanneer de reductie gepaard gaat met het wegvallen van de waarborgen in geval van overlijden, kan de overeenkomst in afwijking van het vorige lid bepalen dat de in het eerste lid bedoelde actuele inventariswaarde berekend wordt met de sterftetafels voor de verrichtingen bij leven.

§ 2. De afkoopwaarde is gelijk aan de theoretische afkoopwaarde zoals bepaald in artikel 29, verminderd met een eventuele afkoopvergoeding.
Deze vergoeding mag niet hoger zijn dan het maximum :

1° van 75 euro. Dat bedrag wordt in functie van het gezondheidsindexcijfer der consumptieprijzen (basis 1988 = 100) geïndexeerd. Het indexcijfer dat in aanmerking moet worden genomen is dat van de tweede maand van het trimester dat de datum van afkoop voorafgaat;
2° van het minimum van 5 % van de theoretische afkoopwaarde en 1 % van de theoretische afkoopwaarde vermenigvuldigd met de tot de eindvervaldag nog te verstrijken looptijd van de overeenkomst uitgedrukt in jaren.
Wanneer een afkoop tijdens de eerste acht jaar van de overeenkomst gebeurt, mag voor de toepassing van deze paragraaf de theoretische afkoopwaarde evenwel vervangen worden door de theoretische afkoopwaarde die wordt verkregen door de rentevoet te vervangen door de spot rate die op het ogenblik van de afkoop van toepassing is op de verrichtingen met een duur gelijk aan het verschil tussen de looptijd van de overeenkomst beperkt tot acht jaar en de ouderdom van de overeenkomst.
§ 3. Bij afkoop van een overeenkomst binnen de maand volgend op een reductie, wordt het forfait bedoeld in artikel 29, § 2, tweede lid bij de in de § 2 bedoelde theoretische afkoopwaarde gevoegd.

Afdeling 4. – Voorzieningen.

Art. 31.

§ 1. Bij de bepaling van de voorziening voor verzekering leven houdt de verzekeringsonderneming rekening met de in dit artikel vastgelegde beginselen.

§ 2. De voorziening voor verzekering leven wordt berekend aan de hand van een voldoende voorzichtige prospectieve actuariële methode, rekening houdend met alle toekomstige verplichtingen volgens de voor iedere lopende levensverzekeringsovereenkomst gestelde voorwaarden, namelijk :
1° alle gewaarborgde prestaties;
2° de toegekende winstdelingen;
3° alle keuzemogelijkheden waarover de verzekeringnemer of de begunstigde volgens de algemene of de bijzondere voorwaarden van de overeenkomst beschikt;
4° de voorziene bedrijfs- en administratiekosten en commissielonen,
Er wordt eveneens rekening gehouden met de in de toekomst te ontvangen premies.

§ 3. Bij de in de voorgaande paragraaf bedoelde berekening wordt er rekening gehouden met de ongunstige ontwikkeling van de verschillende betrokken factoren, die ten grondslag liggen aan die voorziening voor verzekering leven.
In het bijzonder stelt de verzekeringsonderneming voor de overeenkomsten waarvoor de gewaarborgde rentevoet vastgesteld is krachtens de bepalingen van artikel 24, §§ 2 en 3, een aanvullende voorziening samen zodra de gewaarborgde rentevoet 80 % van de gemiddelde rentevoet over de laatste vijf jaar van de OLO’s op tien jaar met meer dan 0,1 % overschrijdt.
Deze samen te stellen aanvullende voorziening maakt deel uit van de voorziening voor verzekering leven. Zij is voor alle overeenkomsten gelijk aan de som van het positieve verschil tussen de inventarisreserve van de overeenkomst waarbij de technische rentevoet wordt vervangen door de rentevoet die overeenstemt met 80 % van de gemiddelde rentevoet vermeld in het vorige lid en de inventarisreserve van de overeenkomst in haar technische grondslagen of eventueel aangepast volgens artikel 86, § 3.
Deze aanvullende voorziening wordt op 31 december van elk jaar berekend.
De jaarlijkse dotatie is gelijk aan ten minste 10 % van de in het vorige lid bedoelde samen te stellen aanvullende voorziening.
Indien de samen te stellen aanvullende voorziening kleiner is dan de samengestelde aanvullende voorziening, mag de verzekeringsonderneming van deze laatste aanvullende voorziening 10 % afhouden van het overschot alsook 90 % van de samengestelde aanvullende voorziening die betrekking heeft op de vereffende overeenkomsten.
De berekeningswijze van de samen te stellen aanvullende voorziening en van haar samenstelling wordt in bijlage 5 vastgelegd.
(§ 3bis. In afwijking van de vorige paragraaf kan de verzekeringsondernemingen vrijstellen van de verplichting tot het doteren van de aanvullende voorziening, berekend volgens de in § 3, tweede lid bedoelde methode, op voorwaarde dat zij beschikken over een beheersmethode van activa en passiva waarmee ze aantonen dat ze kunnen voldoen aan het geheel van hun toekomstige verbintenissen voortvloeiend uit de verzekeringscontracten waarvoor de aanvullende voorziening moet aangelegd worden. De geldigheid van deze beheersmethode wordt gecertificeerd door de met toepassing van artikel 40bis van de wet aangewezen actuaris en de in artikel 38 van de wet bedoelde erkende commissaris.
De FSMA kan voorwaarden stellen voor het aanvaarden van de hiervoor vermelde beheersmethode.
De vrijstelling tot dotatie aan de aanvullende voorziening laat de verzekeringsonderneming niet toe afhoudingen te verrichten op de reeds samengestelde aanvullende voorziening.
De FSMA kan de verleende vrijstelling intrekken wanneer ze meent dat de beheersmethode aangewend door de verzekeringsonderneming geen voldoende financiële waarborg meer biedt. In dat geval kan de FSMA de verzekeringsonderneming verplichten om de in vorige paragraaf beschreven aanvullende voorziening samen te stellen volgens de wijze en binnen de termijn die zij bepaalt.)

§ 4. Bij de in § 2 bedoelde berekening mag de verzekeringsonderneming geen rekening houden met de waarschijnlijkheid dat de voor de toekenning van de winstdeling gestelde voorwaarden zich zullen realiseren.

§ 5. De voorziening voor verzekering leven wordt voor elke overeenkomst afzonderlijk berekend.
Voor de aanvullende verzekeringsverrichtingen is het gebruik van redelijke benaderingen of veralgemeningen echter toegestaan wanneer de verzekeringsonderneming aantoont dat zij nagenoeg dezelfde resultaten opleveren als afzonderlijke berekeningen.

§ 6. De verzekeringsondernemingen mogen evenwel gebruik maken van een retrospectieve actuariële methode indien zij aantonen dat de volgens deze methode berekende voorziening voor de verzekeringen leven niet lager is dan deze die met behulp van de in § 2 bedoelde methode wordt verkregen.

§ 7. De methode van waardering van de technische voorzieningen mag niet van jaar tot jaar zodanig veranderen dat afbreuk wordt gedaan aan de continuïteit, ten gevolge van arbitraire wijzigingen in de methode of de elementen van berekening, en is van dien aard dat de winstdeling gedurende de looptijd van de overeenkomst op een redelijke wijze wordt vrijgemaakt.

§ 8. Onverminderd de bepalingen van §§ 2 tot 7, mag het bedrag van de voorziening voor verzekering leven niet kleiner zijn dan de som, voor alle overeenkomsten, van de inventarisreserves, waarbij de negatieve inventarisreserves niet worden meegerekend.

HOOFDSTUK V. – Winstdeling.

Art. 32. Geen enkele winstdeling mag, op welke wijze dan ook, worden gewaarborgd vóór de datum van de verdeling van de winst.

Art. 33. § 1. (De verdeling van de winsten ten gunste van de verzekeringsovereenkomsten houdt voor de verzekeringsonderneming de definitieve stand van deze bedragen in, behalve voor de verrichtingen bedoeld in het koninklijk besluit van 14 november 2003 betreffende de toekenning van buitenwettelijke voordelen aan de werknemers bedoeld bij koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers en aan de personen bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1° en 2° van het Wetboek van Inkomstenbelastingen 1992, tewerkgesteld buiten een arbeidsovereenkomst.)
§ 2. Elke tijdens een boekjaar als winstdeling verdeelde som wordt uiterlijk op de verjaardag van de overeenkomsten die volgt op het boekjaar waarvan het resultaat de verdeling mogelijk heeft gemaakt of, voor de overeenkomsten vereffend vóór die verjaardag, uiterlijk op de datum van vereffening, ten belope van minstens vier vijfden aan de overeenkomst toegekend.
Elke op het einde van een boekjaar nog niet toegekende maar tijdens de voorgaande boekjaren als winstdeling verdeelde som wordt uiterlijk op de verjaardag van de overeenkomsten die volgt op het einde van dit boekjaar of, voor de overeenkomsten vereffend vóór die verjaardag, uiterlijk op de datum van vereffening, ten belope van minstens een achtste aan de overeenkomst toegekend.
§ 3. De toekenning van de winstdeling mag niet voorwaardelijk zijn.
Het eerste lid is niet van toepassing wanneer de overeenkomst met een hypothecair krediet verbonden is.
§ 4. De verzekeringsonderneming die van de in artikel 24, §§ 4 en 7 bedoelde mogelijkheid gebruik maakt, kan slechts een winstdeling ten gunste van de betrokken overeenkomsten verdelen op het einde van de periode van waarborg van de technische grondslagen bedoeld in deze paragrafen.
De bepalingen van § 2 zijn van toepassing op het einde van de waarborgperiode.

HOOFDSTUK VI. – Collectieve overeenkomsten.

Art. 34. De verzekeringsonderneming mag een van de bepalingen van artikel 24, §§ 2, 3, 6 en 7 afwijkende tarifering toepassen op een overeenkomst met als voorwerp tijdelijke verzekeringsverrichtingen bij overlijden, bestemd om financieringen te dekken die de verzekeringnemer heeft toegestaan, op voorwaarde dat de overeenkomst bepaalt dat de verzekeringnemer aan de individuele verzekerden het recht op afkoop, reductie en aanduiding van de begunstigden overdraagt betreffende de bedragen die niet noodzakelijk zijn om het verschuldigd blijvend saldo te waarborgen.

Art. 35. De in artikel 34 bedoelde tarifering houdt geen rekening met de leeftijd van iedere verzekerde afzonderlijk.

HOOFDSTUK VII. – Samengevoegde overeenkomsten.

Art. 36. Wanneer er tussen de verzekeringnemers of de begunstigden van verschillende overeenkomsten onderlinge economische, sociale of familiale banden bestaan, mag de verzekeringsonderneming op deze overeenkomsten de bepalingen van dit besluit betreffende de algemene voorwaarden, de technische grondslagen, de tarifering en de winstdeling toepassen alsof het om één enkele overeenkomst zou gaan. In dat geval gebeurt de uitsplitsing van de premies en de prestaties over die overeenkomsten, samengevoegde overeenkomsten genoemd, in functie van de inventarisgrondslagen.
De verzekeringsonderneming past de in het vorige lid vermelde regels toe wanneer een verzekeringnemer verscheidene overeenkomsten bij eenzelfde verzekeringsonderneming heeft aangegaan.

Art. 37. Overeenkomsten die met één of meer beleggingsfondsen zijn verbonden, mogen hetzij onderling, hetzij met één of meer overeenkomsten die niet met dergelijke fondsen verbonden zijn, worden samengevoegd. In dit geval bepaalt de polis de regels voor de verdeling van de premies, de reserves en de winstdeling over de verschillende overeenkomsten.

HOOFDSTUK VIII. – Bruidsschats- en geboorteverzekeringen.

Art. 38. De bepalingen van artikelen 103, 104, 114, 115, 119, 120 en 121 van de wet van 25 juni 1992 op de landsverzekeringsovereenkomst, alsmede die van dit besluit betreffende de levensverzekeringen zijn van toepassing op de bruidsschats- en geboorteverzekeringen.

HOOFDSTUK IX. – Aanvullende verzekeringen.

Art. 39. De personenverzekeringsverrichtingen die betrekking hebben op een bijkomend risico bij de in artikel 2, 1° en 2°, bedoelde verrichtingen zijn gericht op de uitkering van een vast bedrag.

Art. 40. De verzekeringnemer heeft het recht om op elk ogenblik en onafhankelijk van het verloop van de hoofdverzekering, een einde te maken aan de betaling van de premies van de aanvullende verzekering.
De verzekeringsonderneming maakt hiervan melding in de polis.

Art. 41. De algemene voorwaarden van de hoofdverzekering zijn van toepassing op de aanvullende verzekering voor zover de bedingen van de aanvullende verzekering er niet van afwijken.
De verzekeringsonderneming maakt hiervan melding in de polis.

Art. 42. De opzegging en de afkoop van de hoofdverzekering leiden van rechtswege tot de opzegging of, indien er een afkoopwaarde is, tot de afkoop van de aanvullende verzekering.
De reductie van de hoofdverzekering brengt van rechtswege de reductie mee van de aanvullende verzekering.
De verzekeringsonderneming maakt hiervan melding in de polis.

HOOFDSTUK X. – Groepsverzekeringen.

Afdeling 1. – Groepsverzekeringsreglement – Aansluiting.

Art. 43.

§ 1. De artikelen 8, §§ 1 tot 3, 13, § 2, 15, §§ 1 en 2, 16, 19, § 1, 1° tot 5°, en § 2, 20, § 1, 1° tot 8°, en § 2, en 30, § 2, laatste lid zijn niet van toepassing op de groepsverzekering.

§ 2. Artikel 54, § 2 is niet van toepassing op groepsverzekeringen die door publiekrechtelijke rechtspersonen zijn onderschreven en die bestemd zijn om het statutaire pensioenstelsel te verzekeren.

Art. 44. Een groepsverzekering mag bij een verzekeringsonderneming enkel onderschreven worden ten voordele van het geheel of van een deel van het personeel of van de bedrijfsleiders van één of meerdere werkgevers.

Art. 45. § 1. Het reglement bepaalt in welke mate de algemene voorwaarden van de verzekering er deel van uitmaken.

§ 2. Het reglement bepaalt :
1° (…); <KB 2007-01-25/36, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
2° (…); <KB 2007-01-25/36, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
3° (…); <KB 2007-01-25/36, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
4° (…); <KB 2007-01-25/36, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
5° (…); <KB 2007-01-25/36, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
6° de voorwaarden die van toepassing zijn op de facultatieve persoonlijke overeenkomst;
7° indien de groepsverzekering door verschillende inrichters werd aangegaan, de regels van verdeling van het financieringsfonds wanneer een inrichter de aldus gevormde groep verlaat;
8° de doeleinden van het eventuele financieringsfonds, zijn stijvings- en vereffeningsmodaliteiten alsmede het lot van dit fonds in geval van opzegging of reductie van de groepsverzekering;
9° (…); <KB 2007-01-25/36, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
10° (…); <KB 2007-01-25/36, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
11° (…); <KB 2007-01-25/36, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
12° de regels en de voorwaarden voor opzegging van de groepsverzekering.

Afdeling 2. – Vaste bijdragen – vaste prestaties.

Art. 46. (Opgeheven)

Afdeling 3. – Financiering.

Art. 47. § 1. De persoonlijke bijdragen en de prestaties die overeenstemmen met de persoonlijke bijdragen, ongeacht het type van de uitgevoerde verrichting, en de prestaties die voor elke aangeslotene overeenstemmen met (…) vaste bijdragen, maken het voorwerp van individuele berekeningen uit.
De premies van de verrichtingen bij overlijden en van de aanvullende verzekeringen worden berekend volgens een individuele tarifering. Voor de groepen die een groot aantal personen verzekeren en dan nog enkel voor de werkgeversbijdragen, is het echter toegestaan dat de tarifering geen rekening houdt met de leeftijd van elke verzekerde afzonderlijk maar wel met de gemiddelde leeftijd die gewogen is in functie van de verzekerde kapitalen. Deze mogelijkheid is beperkt tot de tijdelijke verzekeringen met een looptijd niet langer dan een jaar.
§ 2. De verzekeringsonderneming mag aan toekomstige aangeslotenen geen waarborg verlenen betreffende het tarief, noch betreffende verhogingen van de waarborg van de lopende overeenkomsten.

Art. 48.

§ 1. (De bij de verzekeringsonderneming gevestigde reserves worden zo gestijfd, dat zij op elk moment ten minste gelijk zijn aan de som van volgende bedragen :

1° de verworven reserves zoals bepaald door de pensioenregeling met als minimum de verworven reserves zoals bepaald door de sociale of arbeidswetgeving, die op de pensioenregeling van toepassing is;
2° de actuele waarde van de lopende rentes, eventuele overdraagbaarheid inbegrepen.
De in het eerste lid, 2°, gedefinieerde actuele waarde wordt berekend met behulp van de volgende actualisatieregels :
1° de technische rentevoet van 6 %;
2° de sterftewetten die voortvloeien uit de tafels MR of FR, naargelang de aangeslotene van het mannelijke of vrouwelijke geslacht is.)

§ 2. (…); <KB 2007-01-25/36, art. 6, 2°, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
§ 3. (…); <KB 2007-01-25/36, art. 6, 2°, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
§ 4. Wanneer het reglement voorziet in de mogelijkheid tot vervroeging van de verzekerde voordelen en de prestaties waarop men bij vervroeging recht heeft groter zijn dan die welke voortvloeien uit de actuariële vermindering volgens de technische grondslagen bepaald door het reglement, wordt bovenop de voorzieningen bedoeld (in § 1) een aanvullende voorziening gevestigd.

Die aanvullende voorziening is minstens gelijk aan 60 % van het positief verschil tussen, enerzijds, de minimumreserve voortvloeiend (uit § 1) waarbij als normale pensioenleeftijd de leeftijd genomen wordt op de eerste dag waarop de aangeslotene volgens het reglement zijn recht op pensioenvoordelen ten vroegste kan laten gelden, en anderzijds, de minimumreserve voortvloeiend (uit § 1). De minimumreserves die in aanmerking worden genomen bij de berekening van dit verschil worden desgevallend verhoogd tot de waarborg bedoeld in artikel 24, § 1 van de wet betreffende de aanvullende pensioenen (voor zover deze bepaling op de betrokken pensioenregeling van toepassing is).

§ 5. (…).

§ 6. Wanneer de pensioentoezegging van het type vaste bijdragen is, worden afzonderlijke individuele rekeningen bijgehouden voor elke aangeslotene, enerzijds voor de werkgeversbijdragen en anderzijds voor de persoonlijke bijdragen van de aangeslotene.
(Tweede, derde en vierde lid opgeheven).
In het kader van dit artikel wordt met bijdragen, naast de in het reglement bepaalde persoonlijk bijdragen en werkgeversbijdragen, ook de toegekende winstdeling bedoeld.

§ 7. Indien het plan ten laste van de verzekeringsonderneming een groepsverzekering aanvult die onderschreven is bij een andere verzekeringsonderneming, zijn de volgende bepalingen van toepassing.
De verworven reserves bedoeld in § 2, eerste lid, 1° zijn deze die ten laste van de verzekeringsonderneming zelf vallen, in overeenstemming met de bepalingen dienaangaande in het reglement.
Indien de vaste prestaties ten laste van de verzekeringsonderneming uitgedrukt worden als het verschil tussen een globale vaste prestatie en prestaties samengesteld in het kader van een groepsverzekeringsovereenkomst met vaste bijdragen onderschreven bij een andere verzekeringsonderneming, wordt de breuk bedoeld in § 2, eerste lid, 2°, b), toegepast op de globale vaste prestatie.
Van de in beide vorige leden bepaalde breuk worden de verworven prestaties met betrekking tot die andere overeenkomst afgetrokken vóór de actualisatie overeenkomstig de actualisatieregels vermeld in § 2, tweede lid.
Deze prestaties worden uitgedrukt in rente of in kapitaal al naargelang de vaste prestaties, gedefinieerd in het plan ten laste van de verzekeringsonderneming, zijn uitgedrukt in rente of in kapitaal zonder rekening te houden met de mogelijkheden tot omzetting die in dat plan zijn voorzien.
Nochtans kan de FSMA, op vraag van de verzekeringsonderneming, toestaan om af te wijken van de modaliteiten gedefinieerd in deze paragraaf op voorwaarde dat de door de verzekeringsonderneming voorgestelde berekeningsmodaliteiten op geen enkel moment een tekort aan minimumreserve tot gevolg hebben.

§ 8. Wanneer de toezegging in de storting van persoonlijke bijdragen van de aangeslotene voorziet, dekt het financieringsfonds voor alle actieve aangeslotenen en aangeslotenen die van uitgestelde prestaties genieten, de som van de positieve verschillen tussen :
1° voor de toezeggingen van het type vaste prestaties en in de mate dat deze verschillen nog niet gedekt worden door de reserves van de overeenkomsten :
a) het gewaarborgd bedrag bedoeld bij artikel, 24, § 1 van de wet betreffende de aanvullende pensioenen, (voor zover deze bepaling op de betrokken pensioenregeling van toepassing is,) enerzijds;
b) de reserves bepaald overeenkomstig (§§ 1 en 7), anderzijds;
2° voor de toezeggingen van het type vaste bijdragen en de toezeggingen bedoeld in artikel 21 van de wet betreffende de aanvullende pensioenen :
a) het gewaarborgd bedrag bedoeld bij artikel 24, § 1, van de wet betreffende de aanvullende pensioenen, (voor zover deze bepaling op de betrokken pensioenregeling van toepassing is,) enerzijds;
b) de bedragen die op de individuele rekeningen voorkomen, anderzijds.
Voor de aangeslotenen die van uitgestelde prestaties genieten, wordt de kapitalisatie bedoeld in 1°, a) en 2°, a) van het eerste lid vanaf de uittreding van deze aangeslotenen uitgevoerd tegen een interestvoet van ten minste 0 %.
(1)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 007; Inwerkingtreding : 01-04-2011>

Art. 49. § 1. Indien de te bereiken prestaties verhoogd worden hetzij door een verbetering van het reglement, hetzij door een vermindering van het wettelijk pensioen of van prestaties die voortvloeien uit een ander voorzorgs- of verzekeringsplan dat door de werkgever of een andere werkgever gestijfd wordt, komt de minimumreservering voor die verhoging tot stand volgens de regels van artikel 48, met uitzondering van die bedoeld in § 2, eerste lid, 1° en § 5, waarbij de aansluitingsdatum door die van de verhoging wordt vervangen voor wat het verschil tussen de nieuwe en de oude te vestigen prestaties betreft.

§ 2. In geval van een onderfinanciering die voortvloeit uit de inwerkingtreding van dit besluit, van de wet betreffende de aanvullende pensioenen of uit een wijziging van de berekeningsregels van het in artikel 48 bedoelde minimumbedrag, met uitzondering van deze bedoeld in § 2, eerste lid, 1°, moet de aanzuivering van deze onderfinanciering zodanig gebeuren dat het afgeloste bedrag nooit kleiner is dan het bedrag dat uit de constante aflossing over 20 jaar voortvloeit.
In afwijking van de bepalingen van het vorige lid, moet de onderfinanciering die voortvloeit uit de afschaffing van de in artikel 55, § 3 van het koninklijk besluit van 17 december 1992 betreffende de levensverzekeringsactiviteit bedoelde mogelijkheid vóór 1 juli 2007 worden aangezuiverd.
De onderfinanciering mag niet trager uitdoven dan de toezeggingen waarmee ze verbonden is.

§ 3. Indien men bij de oprichting van een voorzorgsplan rekening houdt met gepresteerde dienstjaren vóór de datum van inwerkingtreding, mag de minimumreserve betreffende die bijkomende jaren volgens de in § 1 vermelde regels gefinancierd worden.

Art. 50. Wanneer de onderfinanciering een andere oorzaak heeft dan die bedoeld in artikel 49 en met name ingeval de financiering van de reserves ontoereikend is of bij een ontoereikendheid van de bij artikel 49 bedoelde aflossingen, verwittigt de verzekeringsonderneming de inrichter zodra de ontoereikendheid werd vastgesteld.
Indien een voldoende financiering binnen een termijn van zes maanden vanaf de bovengenoemde verwittiging uitblijft of in alle gevallen waar het pensioenstelsel is opgeheven, wordt de groepsverzekering gereduceerd.
In die gevallen worden de reserves overgedragen naar individuele overeenkomsten voorzover dit nog niet het geval was.
De verdeling van de niet geïndividualiseerde reserves gebeurt voor iedere aangeslotene in de verhouding van het verschil tussen zijn volledige verworven reserve, in voorkomend geval verhoogd tot het bedrag gewaarborgd in toepassing van artikel 24, § 1, van de wet betreffende de aanvullende pensioenen, (voor zover deze bepaling op de betrokken pensioenregeling van toepassing is,) en de reserve van zijn individuele persoonlijke bijdrage- en werkgeversbijdrageovereenkomsten, tot de som, voor alle aangeslotenen, van die verschillen.

Afdeling 4. – Financieringsfonds.

Art. 51.

§ 1. Het financieringsfonds bevat de reserves die geen betrekking hebben op de individuele overeenkomsten.
Wanneer de totale gestorte werkgeversbijdrage lager is dan deze die krachtens het reglement moet worden toegewezen aan de werkgeversbijdrageovereenkomst, wordt het verschil uit het financieringsfonds geput.

§ 2. (…)

§ 3. Het financieringsfonds vormt een theoretische afkoopwaarde.

Afdeling 5. – Verworven prestaties en reserves.

Art. 52. Onverminderd andere wettelijke bepalingen, zijn de prestaties gevestigd door het gedeelte van de persoonlijke bijdragen dat niet verbruikt werd om het risico te dekken, de prestaties die voor elke aangeslotene met (…) vaste bijdragen overeenkomen en de prestaties gevestigd door de desbetreffende toegekende winstdeling, evenals de overeenkomstige reserves, verworven door de aangeslotene.
Nochtans kan het reglement voorzien dat bij de uittreding, de prestatie beperkt wordt tot het gedeelte van de door de aangeslotene voor het pensioen betaalde persoonlijke bijdragen dat niet verbruikt werd om het risico te dekken, gekapitaliseerd tegen de in artikel 24, § 2, bedoelde maximale referentierentevoet voor de verzekeringsverrichtingen van lange duur, wanneer de werknemer op het ogenblik van de uittreding minder dan één jaar bij het aanvullend pensioen was aangesloten.

Afdeling 6. – Vereffening van de verzekerde prestaties.

Art. 53. (Opgeheven)

Afdeling 7. – Afkoop van de overeenkomsten reductie of overdracht van de groepsverzekering.

Art. 54.§ 1. Zolang de aangeslotene niet is uitgetreden, kan het recht op afkoop niet worden uitgeoefend, behoudens in de door het reglement gespecificeerde gevallen en enkel ten voordele van de aangeslotene.
§ 2. Op het ogenblik van de uittreding wordt het recht op afkoop afgestaan aan de aangeslotene.
§ 3. Indien de premiebetaling wordt stopgezet voor het geheel van de groepsverzekering, worden de prestaties gereduceerd.
§ 4. In afwijking van § 1 kan de groepsverzekering worden afgekocht met de bedoeling de theoretische afkoopwaarden over te dragen naar een in België toegelaten verzekeringsonderneming of naar een verzekeringsonderneming die er gerechtigd is om via een bijkantoor of via de vrije dienstverrichting werkzaam te zijn of naar (een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening zoals bedoeld in artikel 2, 1°, van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening).

Voor een groepsverzekering waarvan de som van de over te dragen afkoopwaarden groter is dan 1 250 000 euro, mag de verzekeringsonderneming in de overeenkomst ofwel in een vergoeding voorzien die de in artikel 30 bedoelde afkoopvergoeding vervangt ofwel in een spreiding van de overdracht of in een combinatie van de twee.
Het hierboven vermelde bedrag wordt in functie van het gezondheidsindexcijfer der consumptieprijzen (basis 1988 = 100) geïndexeerd. Het indexcijfer dat in aanmerking moet worden genomen, is dat van de tweede maand van het trimester dat de datum van de reductie voorafgaat.
De FSMA kan zich tegen deze overdracht verzetten als het evenwicht van de verzekeringsonderneming erdoor wordt bedreigd.

Afdeling 8. – (…).

Art. 55. (Opgeheven)

Art. 56. (Opgeheven)

HOOFDSTUK XI. – Verzekeringsverrichtingen die met een afgezonderd fonds zijn verbonden.

Afdeling 1. – Aard van een afgezonderd fonds.

Art. 57. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn enkel van toepassing op de verzekeringsverrichtingen waarvoor de verzekeringsonderneming er zich toe verbindt om bovenop de tariefgrondslagen, een deel van de gerealiseerde winst afkomstig uit de beleggingen in bepaalde hiervoor aangewezen activa als winstdeling te verdelen en toe te kennen.
In dit geval worden deze activa van de andere activa van de verzekeringsonderneming afgezonderd en vormen een gescheiden fonds, afgezonderd fonds genoemd.

Art. 58.

§ 1. Een verzekeringsovereenkomst kan met verschillende afgezonderde fondsen binnen één verzekeringsonderneming verbonden zijn op voorwaarde dat het mogelijk is om te bepalen in welke mate die overeenkomst met elk van die fondsen verbonden is. In dit geval vermeldt de polis de quotiteit van de premies of van de verzekerde prestaties die met elk van die fondsen verbonden is.
De bepalingen van het voorgaande lid zijn eveneens van toepassing in het geval dat de overeenkomst niet volledig met afgezonderde fondsen is verbonden.

§ 2. De overeenkomst bepaalt dat het rendement van het fonds maar toegekend zal worden indien de verrichtingen van het fonds rendabel zijn.
Voor elk afgezonderd fonds mag de dotatie aan de voorziening voor winstdeling en restorno’s niet groter zijn dan de netto technisch-financiële winst vóór dotatie, vermeerderd met de variatie van de niet-geactiveerde zillmeringswaarden die niet het voorwerp dienen uit te maken van een terugbetaling.
Voor de toepassing van deze paragraaf, verstaat men onder netto technisch-financiële winst vóór dotatie, de som van de posten ” netto technisch-financieel saldo ” en ” dotatie van het boekjaar aan de voorziening voor winstdeling en restorno’s “, met betrekking tot een afgezonderd fonds, van de statistieken bedoeld in artikel 11bis van het algemeen reglement, als deze som positief is.

Afdeling 2. – Vaststelling van de inventaris van een afgezonderd fonds.

Art. 59. Per fonds wordt een inventaris bijgehouden.
Deze inventaris bevat alle bestanddelen van het vermogen van het fonds.
Deze inventaris wordt opgemaakt voor elke dag waarop een wijziging van de samenstelling van het fonds plaatsheeft.

Afdeling 3. – Diverse bepalingen.

Art. 60.

§ 1. Per afgezonderd fonds stelt de verzekeringsonderneming een winstdelingsreglement op dat deel uitmaakt van de algemene voorwaarden van de verzekering verbonden aan het afgezonderde fonds.

§ 2. Het winstdelingsreglement van het fonds bevat minstens de volgende gegevens :

1° de benaming van het afgezonderde fonds;
2° de beleggingsdoeleinden van het fonds, met inbegrip van :
a) de financiële doelstellingen, en in het bijzonder het nastreven van kapitaalgroei of van inkomsten;
b) de beleggingspolitiek;
c) de criteria inzake spreiding en diversificatie van de activa;
d) de aan de beleggingspolitiek gestelde grenzen, en in het bijzonder de maximale en minimale quotiteiten voor de categorieën van activa;
e) de financiële technieken en instrumenten die bij het beheer van het fonds niet zullen worden gebruikt;
3° een beschrijving van de regels inzake vaststelling en bestemming van de inkomsten;
4° de berekeningswijze van de toeslagen, en voor de onroerende goederen, de aard van de commissielonen, vergoedingen, kosten en lasten van het fonds en de wijze waarop zij worden berekend en toegerekend, alsook de begunstigden ervan, met vermelding van het feit of, en eventueel in welke mate, de vergoeding betrekking heeft op activa die niet rechtstreeks of onrechtstreeks in onroerende goederen zijn belegd.

Art. 61. De verzekeringsonderneming stelt een financieel jaarverslag op dat toelaat na te gaan of het gedeelte van de aan de overeenkomsten toegekende winsten en de uitgevoerde beleggingen aan de bepalingen van het winstdelingsreglement beantwoorden. Dit verslag wordt ter beschikking van de verzekeringnemers gesteld op de zetel van de verzekeringsonderneming.

HOOFDSTUK XII. – Verzekeringsverrichtingen die met een beleggingsfonds zijn verbonden.

Afdeling 1. – Aard van een beleggingsfonds.

Art. 62. Artikel 8, §§ 1, 2 en 3, 5° en 7°, en artikel 20, met uitzondering van § 1, 1° en 2°, zijn niet van toepassing op de verzekeringsverrichtingen die met een beleggingsfonds zijn verbonden.

Art. 63. § 1. De activa van een of meerdere beleggingsfondsen vormen de dekkingswaarden, ten belope van de voorziening voor verzekering leven met betrekking tot dit beleggingsfonds of tot deze beleggingsfondsen.
§ 2. Een verzekeringsovereenkomst kan met verschillende beleggingsfondsen binnen één verzekeringsonderneming verbonden zijn op voorwaarde dat het mogelijk is om te bepalen in welke mate deze overeenkomst met elk van die fondsen verbonden is. In dit geval vermeldt de polis de quotiteit van de premies of van de prestaties die met elk van die fondsen verbonden is.
De bepalingen van het voorgaande lid zijn eveneens van toepassing in het geval dat de overeenkomst niet volledig met beleggingsfondsen is verbonden.
§ 3. Verscheidene verzekeringsondernemingen kunnen een globaal beleggingsfonds gemeenschappelijk beheren. In dit geval vormen de quotiteiten, die elk van de verzekeringsondernemingen in dit globaal fonds bezitten, voor elk van hen een beleggingsfonds in de zin van § 1.
§ 4. Het beleggingsfonds wordt in het uitsluitend belang van de verzekeringnemers of de begunstigden van de met dat beleggingsfonds verbonden overeenkomsten beheerd.

Afdeling 2. – Vaststelling van de waarde van de eenheid van een beleggingsfonds.

Art. 64.

§ 1. De verzekeringsonderneming deelt de FSMA de evaluatieregels van het fonds mee.

§ 2. De verzekeringsonderneming stelt de regels op om op elk ogenblik de waarde van alle activa van het beleggingsfonds te schatten. Zij vermeldt de munt waarin die waarde uitgedrukt wordt.

§ 3. De waardeschommelingen van het beleggingsfonds die uit de meer- en minderwaarden van de samenstellende waarden of uit de bij artikel 27, § 1 bedoelde beheerstoeslag voortvloeien, beïnvloeden het aantal eenheden in dat fonds niet.

§ 4. De herbelegging van opbrengsten en van de meer- en minwaarden in het fonds gebeurt door de waarde van de eenheid te verhogen.

Art. 65.

§ 1. Het aantal eenheden van het fonds verandert niet bij gebrek aan stortingen of inhoudingen bedoeld in artikel 68, § 1.

§ 2. Het product van de waarde van deze eenheden met het aantal ervan moet gelijk zijn aan de waarde van het beleggingsfonds.

§ 3. De overeenkomst mag enkel een waarborg van een minimumrendement bevatten als die waarborg het voorwerp uitmaakt van een dekking door een in de Europese Unie daarvoor toegelaten onderneming en waarvan de kosten ten laste van het beleggingsfonds zijn.
De verzekeringsonderneming is niet verantwoordelijk voor het falen van de ondernemingen waarbij zij zich heeft ingedekt. De gevolgen zijn ten laste van de verzekeringnemers van het levensverzekeringsproduct dat met het betrokken beleggingsfonds is verbonden. De verzekeringsonderneming maakt melding hiervan in de voorwaarden van de betrokken overeenkomsten.

§ 4. De som van de uittredingstoeslag zoals bepaald door het beheersreglement en van de bij artikel 30, § 2 bedoelde afkoopvergoeding mag 5 % van de waarde van de eenheid vermenigvuldigd met het aantal eenheden niet overschrijden.

§ 5. Een met een beleggingsfonds verbonden verrichting mag tot geen enkele winstdeling aanleiding geven die voortvloeit uit een winst op de beleggingen.

§ 6. Per fonds wordt een inventaris bijgehouden van de samenstelling ervan.
Deze inventaris bevat alle bestanddelen van het vermogen van het fonds.
Deze inventaris wordt opgemaakt voor elke dag waarop een wijziging van de samenstelling van het fonds plaatsheeft en in elk geval tweemaal per maand.

§ 7. De verzekeringsonderneming kan de cedent of een derde opdragen de schuldvorderingen te innen, maar enkel volgens de modaliteiten bepaald bij een overeenkomst van invordering.
Zodra de verzekeringsonderneming obligaties of leningen ten laste van het fonds heeft uitgegeven, kan ze geen enkele verrichting uitvoeren die tot gevolg zou hebben dat de door de uitgiftevoorwaarden aan de schuldeisers toegekende voordelen verminderen.

§ 8. De totale schuldenlast van het fonds mag niet meer bedragen dan 33 % van de onroerende activa op het ogenblik waarop een leningsovereenkomst wordt gesloten.
De jaarlijkse financiële lasten die uit die schuldenlast voortvloeien, mogen op geen enkel ogenblik meer bedragen dan 80 % van de verkoop en de prestaties en de financiële opbrengsten van de onroerende goederen van het fonds.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt geen rekening gehouden met de bedragen die door het fonds verschuldigd zijn ingevolge de verwerving van onroerende goederen, voorzover zij binnen de gebruikelijke termijnen worden betaald.

Art. 66.

§ 1. Het beheersreglement bepaalt de voorwaarden waaronder de verzekeringsonderneming de bepaling van de waarde van de eenheid kan opschorten. Dit reglement bepaalt dat de stortingen en inhoudingen tijdens zo’n periode eveneens opgeschort worden.
De verzekeringnemer kan de terugbetaling eisen van de tijdens die periode gestorte premies, verminderd met de bedragen die werden verbruikt om het risico te dekken.

§ 2. De bepaling van de waarde van de eenheid kan enkel opgeschort worden :

1° wanneer een beurs of een markt waarop een aanzienlijk deel van de activa van het beleggingsfonds is genoteerd of wordt verhandeld of een belangrijke wisselmarkt waarop de deviezen waarin de waarde van de netto activa is uitgedrukt, worden genoteerd of verhandeld, om een andere reden dan wettelijke vakantie gesloten is of wanneer de transacties er opgeschort zijn of aan beperkingen worden onderworpen;
2° wanneer de toestand zo ernstig is dat de verzekeringsonderneming de tegoeden en/of verplichtingen niet correct kan waarderen, er niet normaal kan over beschikken of dit niet kan doen zonder de belangen van de verzekeringnemers of begunstigden van het beleggingsfonds ernstig te schaden;
3° wanneer de verzekeringsonderneming niet in staat is fondsen te transfereren of transacties uit te voeren tegen een normale prijs of wisselkoers of wanneer beperkingen zijn opgelegd aan de wisselmarkten of aan de financiële markten;
(4°) bij een substantiële opname van het fonds die meer dan 80 % van de waarde van het fonds bedraagt of hoger is dan 1 250 000 euro.
(Het hierboven vermelde bedrag wordt in functie van het gezondheidsindexcijfer der consumptieprijzen (basis 1998 = 100) geïndexeerd. Het indexcijfer dat in aanmerking moet worden genomen, is dat van de tweede maand van het trimester dat de datum van de reductie voorafgaat.)

Afdeling 3. – Evolutie van de waarde van een beleggingsfonds.

Art. 67. De opbrengsten alsook de meer- en minwaarden van de activa van een beleggingsfonds behoren tot dat fonds.
Het reglement bepaalt de berekeningswijze van de beheerstoeslag bedoeld in artikel 27, § 1.
Buiten deze beheerstoeslag mag de verzekeringsonderneming de in het reglement aangeduide externe financiële lasten van het beleggingsfonds inhouden.

Art. 68.

§ 1. De stortingen in een beleggingsfonds en de inhoudingen erop, met uitzondering van deze die in artikel 67 werden vermeld, komen tot stand door gelijktijdig de waarde van het fonds en het aantal eenheden ervan respectievelijk te verhogen en te verminderen. Deze stortingen en inhoudingen hebben geen weerslag op de waarde van de eenheid.

§ 2. Voor de toepassing van de bepalingen van § 1 wordt verondersteld dat de stortingen en de inhoudingen plaatsvinden op de in de overeenkomst vastgestelde datum.
Wanneer de storting of de inhouding voortspruit uit de vrijwillige daad van de verzekeringnemer of van de begunstigde, moet de hierboven vermelde datum ten minste één dag vallen na de datum waarop de verzekeringsonderneming in het bezit werd gesteld van het met de storting overeenkomstige bedrag of indien het om een inhouding gaat, de datum vermeld in artikel 17, § 4, eerste lid.

Art. 69. Wanneer de overeenkomst verbonden is met een beleggingsfonds, omschrijft de polis in welke mate en volgens welke voorwaarden de verzekeringnemer recht heeft op een interne overdracht van zijn overeenkomst.

Art. 70. De polis vermeldt dat in geval van vereffening van een beleggingsfonds, de verzekeringnemer de keuze heeft tussen de interne overdracht en de vereffening van de theoretische afkoopwaarde en dat geen enkele vergoeding, noch een uittredingstoeslag wordt toegepast.

Afdeling 4. – Aanvullende bepalingen voor groepsverzekeringen die met beleggingsfondsen zijn verbonden.

Art. 71.

§ 1. Het groepsverzekeringsreglement bepaalt in welke mate de groepsverzekering met een beleggingsfonds is verbonden. Voor de persoonlijke bijdragen mag deze band niet worden opgelegd aan de aangeslotene. Bovendien heeft elke aangeslotene voor het deel dat met persoonlijke bijdragen overeenstemt, te allen tijde recht op de interne overdracht volgens de in het reglement van de groepsverzekering vastgestelde modaliteiten.
Het beleggingsfonds mag ten hoogste voor 5 % samengesteld zijn uit aandelen of andere met aandelen gelijk te stellen effecten, obligaties en andere geld- en kapitaalmarktinstrumenten uitgegeven door de werkgever, door zijn moederonderneming en door hun dochterondernemingen alsook uit leningen toegestaan aan deze ondernemingen en vorderingen op deze ondernemingen.

§ 2. Indien het groepsverzekeringsreglement in te bereiken prestaties bij leven op de pensioenleeftijd voorziet, mag de minimumreserve niet lager zijn dan deze die door toepassing van de regels van artikel 48 wordt verkregen na de omzetting van het aantal eenheden in de munt van de verbintenis.

§ 3. Het eventuele recht op een interne overdracht van de verworven reserve met betrekking tot de werkgeversbijdragen wordt onder de bij artikel 69 bedoelde voorwaarden afgestaan aan de aangeslotene indien hij de dienst van de werkgever verlaat.

§ 4. Voor een groepsverzekering verbonden met een beleggingsfonds, bepaalt het groepsverzekeringsreglement dat het beheersreglement van het fonds ter beschikking wordt gesteld van de aangeslotenen.

Afdeling 5. – Diverse bepalingen.

Art. 72.

§ 1. Per beleggingsfonds stelt de verzekeringsonderneming een beheersreglement op dat ter beschikking van de verzekeringnemer wordt gesteld of hem wordt meegedeeld op zijn aanvraag.
In alle reclame betreffende levensverzekeringen verbonden aan dit beleggingsfonds wordt vermeld dat er een beheersreglement bestaat en wordt ook de plaats aangeduid waar het publiek dit kan verkrijgen.
(Het tweede lid is niet van toepassing op reclame op basis waarvan de kandidaat-verzekeringnemer niet onmiddellijk de mogelijkheid heeft om de overeenkomst te sluiten.)

§ 2. Het beheersreglement van het beleggingsfonds bevat minstens de volgende gegevens :

1° de benaming van het beleggingsfonds;
2° de oprichtingsdatum van het fonds en de duur ervan indien hij beperkt is;
3° de voorwaarden en modaliteiten van wijziging van dit reglement;
4° de identiteit en de kwalificaties van de onafhankelijke deskundige(n) die de waarde van de onroerende goederen inschatten en hun besluiten naar aanleiding van hun laatste evaluatie van deze onroerende goederen;
5° indien het beheer van het beleggingsfonds niet volledig door de verzekeringsonderneming zelf wordt uitgevoerd, de identiteit van de beheerders met de precieze vermelding van hun taak, alsmede de naam, de firma, de zetel van die vennootschap en het hoofdkantoor indien dit niet de zetel van deze vennootschap is;
6° de omstandigheden waaronder tot vereffening van het fonds kan worden besloten en de vereffeningsregels, in het bijzonder ten aanzien van het recht van de verzekeringnemers of van de begunstigden;
7° de beleggingsdoeleinden van het fonds, met inbegrip van :
a) de financiële doelstellingen, met name het nastreven van kapitaalgroei of van inkomsten en de bij artikel 65, § 3 bedoelde waarborgen;
b) de beleggingspolitiek;
c) de criteria inzake spreiding van de activa;
d) de aan de beleggingspolitiek gestelde grenzen en in het bijzonder de maximale en minimale quotiteiten voor de categorieën van activa;
e) de financiële technieken en instrumenten die bij het beheer van het fonds niet mogen worden gebruikt;
f) de bevoegdheid om leningen aan te gaan die bij het beheer van het fonds kunnen worden gebruikt;
8° de regels en voorwaarden voor de afkoop en de overdracht van eenheden en de mogelijke gevallen van schorsing hiervan;
9° een beschrijving van de regels inzake vaststelling en bestemming van de inkomsten;
10° de regels voor de waardering van de activa;
11° de wijze van vaststelling van de waarde van de eenheid, met name :
a) de methode en de regelmaat waarmee de waarde van de eenheid wordt berekend;
b) de munt waarin de waarde van de eenheid wordt uitgedrukt;
c) de vermelding van de kosten in verband met de verkoop, uitgifte, terugbetaling en overdracht van eenheden;
d) de vermelding van de middelen, de plaats en de frequentie van publicatie van de waarde van de eenheid;
12° de berekeningswijze van de toeslagen, en voor de onroerende goederen, de aard van de commissielonen, vergoedingen, kosten en lasten van het fonds en de wijze waarop zij worden berekend en toegerekend, alsook de begunstigden ervan, met vermelding van het feit of, en eventueel in welke mate, de vergoeding betrekking heeft op activa die niet rechtstreeks of onrechtstreeks in onroerende goederen zijn belegd;
13° voor elk beleggingsfonds in effecten, de risicoklasse waartoe het behoort volgens de modaliteiten van bijlage 6.

§ 3. Wanneer de activa van een beleggingsfonds voor meer dan 20 % bestaan uit rechten van deelneming in één instelling voor collectieve belegging die belegt in effecten, in liquide middelen of in onroerende goederen, wordt het beheersreglement van het fonds vergezeld van het eventuele reglement van die instelling voor collectieve belegging.

§ 4. Samen met de integrale tekst van het beheersreglement van het fonds mag aan de deelnemers een samenvatting worden overhandigd. Die samenvatting vermeldt uitdrukkelijk haar aard en dat alleen de integrale tekst juridische waarde heeft.

§ 5. De identiteit en de kwalificaties van de deskundige(n) en de identiteit van de beheerders kunnen in de loop van de overeenkomst gewijzigd worden.

Art. 73.

§ 1. De verzekeringsonderneming stelt, voor elk beleggingsfonds, een jaarlijks en zesmaandelijks verslag op. Deze verslagen worden ter beschikking van de verzekeringnemers gesteld op de zetel van de verzekeringsonderneming.

§ 2. Ingeval de uitoefening van de stemrechten verbonden aan de effecten in het beleggingsfonds een belangenconflict kan doen ontstaan, wordt in het jaarverslag van het beleggingsfonds vermeld en verantwoord hoe de verzekeringsonderneming het stemrecht heeft uitgeoefend of waarom dat zij dit niet door de verzekeringsonderneming heeft gedaan.

§ 3. De periodieke verslagen bevatten minstens de volgende gegevens :

1° de samenstelling van het fonds in bedragen en percentages volgens de volgende categorieën :
1. Obligaties uitgegeven door :
1.1. Staten en gelijkgestelde effecten;
1.2. internationale organisaties;
1.3. ondernemingen en andere instellingen;
2. Aandelen :
2.1. verhandeld op een gereglementeerde markt;
2.2. niet verhandeld op een gereglementeerde markt;
3. Rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging :
3.1. die aan de bepalingen van de richtlijn 85/611/EEG voldoen;
3.2. overige;
4. Andere geld- en kapitaalmarktinstrumenten;
4.1. deposito- en thesauriebewijzen;
4.2. overige;
5. Afgeleide producten :
5.1. opties;
5.2. overige;
6. Onroerende goederen :
6.1. onroerende goederen;
6.2. vastgoedcertificaten;
6.3. zakelijke rechten op onroerende goederen;
7. Zicht- of termijnrekeningen geopend bij kredietinstellingen;
8. Overige (te specificeren);
2° de netto-inventariswaarde van het fonds;
3° voor de effectenportefeuille :
a) de uitsplitsing volgens maatstaven die het meest geschikt zijn voor de beleggingspolitiek van het fonds en volgens procentueel aandeel in de netto activa;
b) de aanduiding van de bewegingen in de samenstelling van de effectenportefeuille tijdens de referentieperiode;
4° een vergelijkende tabel over de laatste drie boekjaren met de globale waarde van het fonds op het einde van elk boekjaar.
5° voor de verrichtingen met afgeleide producten of de verrichtingen in andere munten dan die waarin de waarde van de eenheid is uitgedrukt, die door het fonds tijdens de referentieperiode werden verwezenlijkt, het bedrag van de verplichtingen die hieruit voortvloeien;
6° voor de onroerende goederen :
a) voor elk onroerend goed, het bedrag van de ontvangen huurgelden en het effectieve gebruikspercentage;
b) de inventaris van de onroerende goederen van het fonds met inbegrip van de vastgoedvennootschappen en vastgoedbeleggingsinstellingen waarover het fonds de controle heeft, met vermelding, voor elke vastgoedcategorie, van de aanschaffingswaarde, de verzekerde waarde en de waarderingswaarde. Het fonds kan ervoor opteren de aanschaffingswaarde niet te vermelden voor een categorie die bestaat uit één enkel onroerend goed;
c) de gehanteerde waarderingscriteria;
d) gedetailleerde informatie over de schulden van het fonds en over de verleende hypotheken, alsook over de ontvangen en verleende waarborgen en zekerheden;
e) de eventuele verkregen en/of verleende opties op onroerende goederen;
f) de toestand van de markten waarin het fonds heeft belegd;
7° een samenvatting van de beleggingsdoeleinden van het fonds;
8° een beschrijving van de risico’s die inherent zijn aan de beleggingspolitiek, aan de lange termijnbeleggingen in onroerende goederen en aan de notering van aandelen;
9° de evolutie van de waarde van de eenheid in het verleden over een voldoende lange periode;
10° de in artikel 72, § 2, 1°, 4° en 5° bedoelde gegevens.
§ 4. De verzekeringsonderneming deelt jaarlijks mee aan de verzekeringnemer hoeveel eenheden hij bezit, wat hun waarde is en welke de bewegingen van het voorbije jaar zijn.
Die mededeling is niet nodig indien deze inlichting verstrekt werd tijdens het afgelopen jaar bij de bewegingen of volgens elke andere procedure die door de FSMA is toegelaten.

HOOFDSTUK XIII. – Beheer van collectieve pensioenfondsen.

Afdeling 1. – Bepalingen gemeenschappelijk aan het beheer voor eigen rekening en het beheer voor derden.

Art. 74. De verrichtingen betreffende het beheer voor eigen rekening en het beheer voor derden van collectieve pensioenfondsen hebben slechts betrekking op :
1° de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening bedoeld in artikel 2, 1°, van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening;
2° de openbare besturen bedoeld in artikel 134, 1°, van de voornoemde wet van 27 oktober 2006;
3° de overheidsbedrijven bedoeld in artikel 138, eerste lid, van de voornoemde wet van 27 oktober 2006;
4° de instellingen en externe diensten van de openbare besturen en de overheidsbedrijven opgericht overeenkomstig de artikelen 136, § 1, en 138, van de voornoemde wet van 27 oktober 2006;
5° een rechtspersoon belast met de uitvoering van een solidariteitstoezegging, zoals bedoeld in artikel 47 van de wet betreffende de aanvullende pensioenen;
6° een rechtspersoon belast met de uitvoering van een solidariteitsstelsel, zoals bedoeld in artikel 56 van de programmawet (I) van 24 december 2002.

Afdeling 2. – Beheer voor eigen rekening.

Art. 75. De overeenkomst bepaalt de draagwijdte van de waarborg die de verzekeraar verleent met betrekking tot het rendement of het behoud van de beheerde activa.

Afdeling 3. – Beheer voor rekening van de derden.

Art. 76. De verzekeringsonderneming mag geen enkele verbintenis op zich nemen die van eender welke verzekerbare gebeurtenis afhangt, noch enige verzekeringsgarantie met betrekking tot het rendement of het behoud van de beheerde activa verlenen.
De verzekeringsonderneming deelt aan de FSMA de berekeningsgrondslagen mee van de vergoeding die zij aanrekent voor het beheer van de activa.

HOOFDSTUK XIV. – Individuele pensioentoezeggingsverzekering.

Art. 77. De bepalingen van de artikelen 43, § 1, 45, § 1 en § 2, behalve de (…) 7° en 8°, (…) 47, § 2, 48 (…), (…) 50, 52 tot 54 en 71 zijn van overeenkomstige toepassing op de individuele verzekeringen die gesloten worden in uitvoering van een individuele pensioentoezegging, bedoeld in artikel 6 van de wet betreffende de aanvullende pensioenen.
(tweede lid opgeheven).
Voor de toepassing van de artikelen vermeld in het eerste (…) lid worden de woorden ” groepsverzekering “, ” groepsverzekerings reglement ” of ” reglement ” en ” pensioenstelsel ” telkens vervangen door de woorden ” individuele pensioentoezeggingsverzekering “, ” pensioenovereenkomst ” en ” individuele pensioentoezegging “. Voor de toepassing van artikel 48, § 8 worden de woorden ” het financieringsfonds ” vervangen door de woorden ” de technische voorzieningen “.

HOOFDSTUK XV. – Registers en statistieken.

Art. 78. De verzekeringsonderneming houdt een afzonderlijke registratie van de overeenkomsten bij per tak.

Art. 79. Voor de takken 21 en 23 houdt de verzekeringsonderneming afzonderlijke registraties bij voor de groepsverzekeringen enerzijds en de andere verzekeringen anderzijds.

Art. 80. De verzekeringsonderneming bewaart de documenten betreffende de beëindigde overeenkomsten gedurende vijf jaar vanaf de totale vereffening van de prestaties of vanaf de beslissing die een definitief einde stelt aan een eventueel geschil.

Art. 81. De krachtens artikel 40bis van de wet aangewezen actuaris stelt jaarlijks een verslag op met vermelding van de bedragen van de theoretische afkoopwaarden, de actuele waarden van de verzekerde prestaties, de zillmeringswaarden, de inventarisreserves, de technische voorzieningen uitgesplitst in voorziening voor verzekering leven, in winstdelingsfondsen en in voorziening voor te betalen schaden, alsook de inlichtingen die nodig zijn om elk verschil te rechtvaardigen tussen de voorziening voor verzekering leven en de inventarisreserves.

HOOFDSTUK XVI. – Tussenpersonen.

Art. 82. De commissielonen die aan de tussenpersonen worden verleend, worden maar verworven naarmate de overeenkomstige toeslagen van de overeenkomst worden verbruikt.
De verzekeringsonderneming treft de nodige maatregelen opdat het niet-verworven deel van de aan de tussenpersoon toegestane voorschotten op commissielonen kan worden teruggewonnen.

Art. 83.§ 1. In de zin van dit artikel is er :

1° vervanging van een overeenkomst door een andere overeenkomst indien en voorzover de onderschrijving van de tweede gebeurt in verhouding tot de afkoop of de reductie van de eerste;
2° overname van een overeenkomst wanneer er een vervanging is van die overeenkomst door een bij een andere verzekeringsonderneming onderschreven overeenkomst.

§ 2. De verzekeringsonderneming die door het verzekeringsvoorstel kennis heeft van de vervanging of de overname van een overeenkomst of van het voornemen van de verzekeringnemer om tot een dergelijke vervanging of overname over te gaan, richt aan de verzekeringnemer een verwittiging en vraagt er een door de verzekeringnemer ondertekende kopie van op vóór het onderschrijven van de overeenkomst of indien het om vooraf getekende overeenkomsten gaat, binnen dertig dagen.
De in het eerste lid bedoelde verwittiging bevat minstens de volgende elementen :
1° een herinnering aan de eventuele uitsluitingen die van toepassing zijn op die nieuwe overeenkomst en het niet of niet meer waren op de oude overeenkomst;
2° de gevolgen die de gehele of gedeeltelijke vervanging of overname van een overeenkomst met zich brengt, wat ook de gekozen combinatie is, in vergelijking met de situatie vóór de genoemde vervanging of overname, voor de afkoopwaarde, de voorschotten op polis en voor het deel van de overeenkomst dat bij een lening gevoegd is;
3° wanneer de vervanging van de overeenkomst gebeurt in dezelfde combinatie als die van de oorspronkelijke overeenkomst, een vergelijking van de theoretische afkoopwaarden van de oude overeenkomst met die van de nieuwe overeenkomst vanaf de datum van onderschrijving tot aan de eindvervaldag.

§ 3. De verzekeringsonderneming die een van haar eigen overeenkomsten vervangt door een andere, moet de technische regels inzake het verbruik van de toeslagen toepassen door de twee overeenkomsten als samengevoegde overeenkomsten te beschouwen.

§ 4. De bepalingen van de §§ 1 en 2 zijn niet van toepassing op :
1° de gevallen waarbij de vervanging of de overname meer dan drie jaar vóór of na de reductie of de afkoop van de vervangen overeenkomst heeft plaatsgevonden;
2° de gevallen van overdracht toegelaten door de FSMA in toepassing van de artikelen 74 en 75 van de wet.

§ 5. In geval van inbreuk op § 1 mag de verzekeringnemer zijn overeenkomst opzeggen. In dit geval stort de verzekeringsonderneming de betaalde premie terug, verminderd met de bedragen die werden verbruikt om het risico te dekken.
Voor de bij artikel 24, § 2, tweede lid en § 4, bedoelde verrichtingen kan de verzekeringsonderneming de in toepassing van artikel 30, § 2, laatste lid, berekende afkoopvergoeding inhouden.
Voor de verrichtingen verbonden met een beleggingsfonds stort de verzekeringsonderneming de waarde van de toegekende eenheden terug, verhoogd met de instapkosten.

Art. 84. De verzekeringsonderneming ziet erop toe dat de overeenkomsten die zij met de tussenpersonen aangaat, de toepassing van de in de artikelen 82 en 83 bedoelde bepalingen mogelijk maken.

HOOFDSTUK XVII. – Opheffingsbepaling.

Art. 85. Het koninklijk besluit van 17 december 1992 betreffende de levensverzekeringsactiviteit, gewijzigd door het koninklijk besluit van 30 april 1999, wordt opgeheven.

HOOFDSTUK XVIII. – Slotbepalingen.

Art. 86. § 1. Onder voorbehoud van de volgende paragraaf zijn de bepalingen van dit besluit van toepassing op de overeenkomsten gesloten na de datum van inwerkingtreding, en op de op die datum lopende overeenkomsten.
§ 2. De artikelen 15, 16, 17, 21, 29, 30, 38, 45, 47, 51, 53, 54, 56, 58, 60, 65, 66, 67, 70, 71 en 72 zijn slechts van toepassing op de lopende overeenkomsten vanaf de wijziging van de voorwaarden, of, bij ontstentenis daarvan, vanaf de vernieuwing of stilzwijgende of uitdrukkelijke verlenging van deze overeenkomsten.
§ 3. In geval van wijziging van de technische grondslagen voor een bepaald type van producten en indien de verzekeringsonderneming tot de aanpassing van de lopende overeenkomsten in functie van de nieuwe technische grondslagen overgaat, mag deze aanpassing geen aanleiding geven tot een vermindering van de theoretische afkoopwaarde.
Indien de verzekeringsonderneming tot de aanpassing overgaat en indien die aanpassing bij gelijkblijvende premies tot een verhoging van de verzekerde prestaties leidt, mag geen enkele nieuwe acquisitietoeslag ten laste van de verzekeringnemer worden gelegd en mag geen enkel commissieloon op de verhoging van de prestaties aan de tussenpersoon worden toegekend.
Indien de verzekeringsonderneming tot de aanpassing overgaat en indien die aanpassing bij gelijkblijvende premies tot een vermindering van de verzekerde prestaties leidt, blijven de verzekerde prestaties, de afkoop- en reductiewaarden inbegrepen, zonder bijkomende premie gewaarborgd. In dit geval wordt de theoretische afkoopwaarde bepaald in functie van de nieuwe technische grondslagen, door de fictieve toevoeging van een reductiepremie. Bij de toekenning van de winstdeling na deze aanpassing mag rekening worden gehouden met die verhoging van de reductiepremie.

Art. 87. De bepalingen van dit besluit treden in werking op 1 januari 2004.
De verzekeringsondernemingen gaan over tot de formele aanpassing van de verzekeringsovereenkomsten en andere verzekeringsdocumenten aan de bepalingen van dit besluit, ten laatste een jaar na de inwerkingtreding van dit besluit. Tot op die datum hoeven de bestaande en de nieuwe verzekeringsovereenkomsten niet naar de vorm overeen te stemmen met de bepalingen van dit besluit.

Art. 88. Onze Minister tot wiens bevoegdheid de Economische Zaken behoren en Onze Minister van Justitie, zijn ieder voor wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

BIJLAGEN

Art. N1. Bijlage 1. Bepaling van de sterftetafels MR, FR, MK en FK.
De sterftetafels MR, FR, MK en FK worden bepaald door de volgende relatie die, bij 1.000.000 geboorten, voor het aantal overlevenden op leeftijd x wordt gebruikt.

Art. N2. Bijlage 2. Betekenis toegekend aan bepaalde termen en uitdrukkingen en aan hun afkortingen verkregen door de woorden tussen haakjes geheel of gedeeltelijk weg te laten wanneer zij in dit besluit of in de uitvoeringsmaatregelen ervan worden gebruikt.
1. Verzekering tot uitkering van een vast bedrag.
verzekering waarbij de prestatie bestaat in de uitkering van het in de overeenkomst overeengekomen bedrag, onafhankelijk van de geleden schade.
2. Verzekeringsnemer.
persoon die de overeenkomst sluit met de verzekeringsonderneming.
3. Verzekerde.
persoon op wiens hoofd het risico van het voorvallen van de verzekerde gebeurtenis rust. De verzekerde is zogenaamd van de tweede graad wanneer het risico dat op hem betrekking heeft enkel slaat op de betalingsmodaliteiten van de prestaties die uitsluitend bij overlijden van een andere verzekerde opeisbaar zijn, of op de betalingsmodaliteiten van de overeenstemmende premies.
4. Begunstigde.
persoon in wiens voordeel de verzekeringsprestatie is bedongen.
5. Actualisatie.
regel die op een bepaalde datum en in functie van financiële elementen en kanselementen, het equivalent van op verschillende data betaalbare sommen vastlegt; dit equivalent wordt actuele waarde genoemd.
6. Technische rentevoet.
jaarlijkse rentevoet van een beleggingswet tegen samengestelde intrest, gebruikt voor de bepaling van de actuele waarde van een uitgestelde premie of prestatie.
7. Voorvalswet (van een verzekerde gebeurtenis).
waarschijnlijkheidswet van het zich voordoen van de verzekerde gebeurtenis.
8. Premie.
bedrag(en) betaalbaar door de verzekeringsnemer als tegenwaarde van de verbintenissen van de verzekeringsonderneming.
9. (Verzekerings)prestatie.
bedrag betaalbaar door de verzekeringsonderneming in uitvoering van de overeenkomst.
10. Toeslag.
elk ander tariferingselement dan de technische rentevoet en de voorvalswet van de verzekerde gebeurtenis dat tussenkomt in de verhouding tussen de verbintenissen van de verzekeringsonderneming en de premies die er de tegenwaarden van zijn.
11. Technische grondslagen.
geheel van de toeslagen, de technische rentevoet en de voorvalswetten die tussenkomen in het opstellen van het tarief of het samenstellen van de reserves.
12. Inventaristoeslag.
toeslag bestemd om de veiligheid en de beheerskosten verbonden aan de verbintenissen van de verzekeringsonderneming te dekken.
13. Inventarisgrondslagen.
geheel van de inventaristoeslagen, de technische rentevoet en de voorvalswetten die het tarief of het samenstellen van de reserves bepalen.
14. Actuele inventariswaarde (op een bepaald ogenblik).
actuele waarde berekend op dat ogenblik en in functie van de inventarisgrondslagen.
15. Inventariskoopsom.
premie die gelijk is aan de actuele inventariswaarde van de prestatie, berekend op het ogenblik van de storting van deze premie.
16. Gevestigde prestaties (op een bepaald ogenblik).
prestaties die met de op dat ogenblik reeds betaalde premies overeenstemmen.
17. (Nog) te vestigen prestaties (op een bepaald ogenblik).
verschil tussen de verzekerde prestaties en de gevestigde prestaties op dat ogenblik.
18. Acquisitietoeslag.
toeslag bestemd om de kosten van de verzekeringsonderneming die verbonden zijn met het verwerven, het afsluiten of het verhogen van de verzekerde prestaties van een contract, te dekken en voorafgaandelijk verbruikt aan de vestiging van de prestaties waarop hij betrekking heeft.
19. Inningstoeslag.
elke toeslag, verschillend van de inventaris- en acquisitietoeslagen, bestemd om de kosten van de verzekeringsonderneming die verbonden zijn met het innen van de premies, te dekken.
20. Reductiepremie.
premie berekend met behulp van de inventarisgrondslagen en de acquisitietoeslag.
21. Reductiewaarde (op een bepaald ogenblik).
prestatie die in geval van stopzetting van de betaling van de premies op dat ogenblik verzekerd blijft.
22. Reductie (van een overeenkomst).
vermindering van de actuele waarde van de verzekerde prestaties ten gevolge van het stopzetten van de betaling van de premies.
23. Afkoopwaarde (op een bepaald ogenblik).
door de verzekeringsonderneming te storten prestaties in geval van afkoop van de overeenkomst.
24. Afkoop (van een overeenkomst).
opzegging van de overeenkomst door de verzekeringsnemer.
25. Gedeeltelijke afkoop.
vermindering van de actuele waarde van de gevestigde prestaties die tot stand komt door de uitbetaling door de verzekeringsonderneming van de afkoopwaarde die overeenstemt met die vermindering.
26. Zillmeringswaarde (op een bepaald ogenblik).
volgens inventarisgrondslagen gekapitaliseerde waarde van het deel van de acquisitietoeslag dat slaat op de nog te vestigen prestaties op dat ogenblik.
27. Zillmeringsvoet.
verhouding tussen de zillmeringswaarde en de actuele waarde van de nog te vestigen prestaties.
28. Inventarisreserve (van een overeenkomst).
som van de theoretische afkoopwaarde en de zillmeringswaarde van de overeenkomst.
29. Voorziening voor verzekering leven (voor een overeenkomst).
technische voorziening (voor een overeenkomst) bedoeld in artikel 11, § 1, B, 1° van het algemeen reglement.
30. Zillmering.
werkwijze die erin bestaat de voorziening voor verzekering leven te berekenen waarbij de zillmeringswaarden geheel of gedeeltelijk buiten beschouwing worden gelaten; naar gelang van de gevallen spreekt men van geheel of gedeeltelijk gezillmerde voorzieningen.
31. Vestigingskapitaal (van een rente).
actuele waarde van de rente op het ogenblik waarop deze ingaat.
32. Verrichting, verzekering(sverrichting).
a) bij leven
verrichting waarbij de prestaties slechts verschuldigd zijn indien, op hun vervaldagen, de verzekerde in leven is;
b) bij overlijden
verrichting waarbij de prestaties slechts verschuldigd zijn wegens het overlijden van de verzekerde;
c) bij overleven
verrichting bij overlijden van een verzekerde waarbij de prestaties slechts verschuldigd zijn indien op de vervaldagen ervan een tweede verzekerde in leven is;
d) op vaste termijn
verrichting waarbij de premiebetaling afhangt van de verzekerde gebeurtenis en waarbij de prestaties onafhankelijk zijn van die gebeurtenis en betaalbaar op vaste vervaldagen;
e) van het type leven (ten opzichte van een verzekerde)
verrichting waarvoor de verhouding tussen de premie en de prestatie, berekend met behulp van MR of FR en de andere inventarisgrondslagen, gelijk is aan of groter is dan de overeenkomstige verhouding verkregen met behulp van MK of FK;
f) van het type overlijden (ten opzichte van een verzekerde)
verrichting waarvoor de verhouding tussen de premie en de prestatie, berekend met behulp van MR of FR en de andere inventarisgrondslagen, kleiner is dan de overeenkomstige verhouding verkregen met behulp van MK of FK;
g) met vastgestelde premies
verrichting waarvoor op ieder ogenblik het bedrag van de te vestigen prestaties en de modaliteiten van de vestiging ervan in de overeenkomst zijn bepaald;
h) met flexibele premies
verrichting waarvoor het bedrag van de te vestigen prestaties niet in de overeenkomst is bepaald;
i) toegevoegde
verzekeringsverrichting bij overlijden die het voorwerp uitmaakt van een overeenkomst die met een andere overeenkomst, hoofdovereenkomst genoemd, is samengevoegd en die enkel bestaat of uitwerking heeft zolang de hoofdovereenkomst noch afgekocht, noch gereduceerd is;
j) vaste
verrichting waarbij de relatie tussen de premies en de prestaties afhangt van actuariële technische grondslagen met uitzondering van elke voorvalswet van eender welke verzekerbare gebeurtenis.
33. Kapitaal-leven (op een bepaalde datum) (voor een bepaalde verzekerde)
actuele waarde, op die datum, van de prestaties betaalbaar wegens het feit dat de verzekerde op dezelfde datum in leven is.
34. Kapitaal-overlijden (op een bepaalde datum) (voor een bepaalde verzekerde)
actuele waarde op die datum van de prestaties, betaalbaar bij het overlijden van de verzekerde op diezelfde datum.
35. Risicokapitaal (van een overeenkomst), (op een bepaald ogenblik), (voor een bepaalde verzekerde).
verschil tussen het kapitaal-overlijden en de theoretische afkoopwaarde.
36. Winstverdeling.
afstand van een deel van de winst van de verzekeringsonderneming ten gunste van de overeenkomsten.
37. Winsttoekenning.
a) onvoorwaardelijke
definitieve en onvoorwaardelijke toewijzing van een deel van de verdeelde winsten aan bepaalde overeenkomsten;
b) voorwaardelijke
definitieve maar van door de verzekeringsonderneming gestelde voorwaarden afhankelijke toewijzing van een deel van de verdeelde winsten aan bepaalde overeenkomsten.
38. Voorzorgstoezegging.
de toezegging om voordelen op te bouwen van forfaitaire aard bij pensionering, bij overlijden of bij permanente invaliditeit ten voordele van het personeel of van de bestuurders van privé-ondernemingen of van publiekrechtelijke rechtspersonen.
38bis. Solidariteitstoezegging :
een solidariteitstoezegging zoals bedoeld in artikel 3, § 1, 17°, van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid.
38ter. Solidariteitsstelsel :
een solidariteitsstelsel zoals bedoeld in artikel 42, 9°, van de programmawet (I) van 24 december 2002.
39. Individuele pensioentoezegging.
de pensioentoezegging zoals bedoeld in artikel 6 van de wet betreffende de aanvullende pensioenen.
40. Inrichter (van een voorzorgstoezegging).
a) de rechtspersoon, paritair samengesteld, aangeduid via een collectieve arbeidsovereenkomst door de representatieve organisaties van een paritair comité of subcomité, opgericht volgens hoofdstuk III van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, dat een voorzorgstoezegging invoert;
b) de werkgever die een voorzorgstoezegging doet;.
41. Bedrijfsleiders :
de personen bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1° en 2°, van het Wetboek van de inkomstbelastingen 1992.
42. Groepsverzekering.
overeenkomst of geheel van overeenkomsten gesloten bij een verzekeringsonderneming door één of meerdere ondernemingen of publiekrechtelijke rechtspersonen ten voordele van het geheel of een deel van zijn (hun) personeel en/of van zijn (hun) leiders.
43. Individuele pensioentoezeggingsverzekering.
overeenkomst gesloten bij een verzekeringsonderneming in uitvoering van een individuele pensioentoezegging.
44. uittreding.
a) wanneer de inrichter een rechtspersoon bedoeld in artikel 3, § 1, 5°, a) van de wet betreffende de aanvullende pensioenen de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, anders dan door overlijden of pensionering, voorzover de werknemer geen nieuwe arbeidsovereenkomst heeft gesloten met een werkgever die onder het toepassingsgebied van hetzelfde pensioenstelsel valt als dat van zijn vorige werkgever;
b) wanneer de inrichter een werkgever is :
– hetzij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst anders dan door overlijden of pensionering,
– hetzij de overgang van een werknemer in het kader van een overgang van een onderneming, van een vestiging of van een deel van een onderneming of een vestiging, naar een andere onderneming of naar een andere vestiging, als gevolg van een conventionele overdracht of een fusie, waarbij het pensioenstelsel van de werknemer niet wordt overgedragen.
45. Financieringsfonds.
collectieve reserve gevestigd bij een verzekeringsonderneming in het kader van een bepaalde groepsverzekering.
46. Reglement van groepsverzekering.
geheel van de contractuele bepalingen die de voorwaarden van de groepsverzekering vaststellen, alsook de rechten en verplichtingen van de personeelsleden inzake aansluiting, de rechten en verplichtingen van de aangeslotenen, de onderneming of de publiekrechtelijke rechtspersoon en de verzekeringsonderneming met betrekking tot deze verzekering.
47. Pensioenovereenkomst.
geheel van de contractuele bepalingen die de voorwaarden vaststellen van de individuele pensioentoezeggingsverzekering alsook de rechten en verplichtingen van de werkgever, de aangeslotene en zijn rechthebbenden en de regels inzake de uitvoering van de individuele pensioentoezegging;
48. Werkgeversbijdrage.
storting van de werkgever voor de groepsverzekering.
49. Werkgeversbijdrage-overeenkomst (in een groepsverzekering).
contractuele bepalingen die voor een aangeslotene het deel van de groepsverzekering regelen dat door de toelagen wordt gestijfd die niet in het financieringsfonds zijn gestort.
50. Persoonlijke bijdrage.
premie die overeenstemt met de verplichte stortingen van de aangeslotene.
51. Persoonlijke bijdrage-overeenkomst (in een groepsverzekering).
contractuele bepalingen die voor een aangeslotene het deel van de groepsverzekering regelen dat wordt gestijfd door zijn verplichte stortingen die niet in het financieringsfonds zijn gestort.
52. Persoonlijke overeenkomst (bij een groepsverzekering).
individuele verzekeringsovereenkomst tegen facultatieve premies gesloten door de aangeslotene overeenkomstig het groepsreglement, maar niet in de groepsverzekering inbegrepen.
53. Toezegging van het type vaste prestaties.
aan de aangeslotene of aan zijn rechthebbenden toe te kennen bedrag, in kapitaal of in rente, krachtens een groepsverzekeringsreglement of een pensioenovereenkomst.
54. Vaste prestaties.
door de groepsverzekering of door de individuele pensioentoezeggingsverzekering gevestigde of te vestigen deel van de vaste prestaties.
55. Toezegging van het type vaste bijdragen.
de verbintenis tot het betalen van vooraf bepaalde bijdragen in een groepsverzekering of in een individuele pensioentoezeggingsverzekering.
56. Verworven prestatie (op een bepaald ogenblik) (door een aangeslotene) (in een groepsverzekering of een individuele pensioentoezeggingsverzekering).
prestatie waarop de begunstigde recht heeft op de eindvervaldag van de overeenkomst wanneer de aangeslotene uit dienst treedt bij de werkgever of wanneer hij niet meer voldoet aan de aansluitingsvoorwaarden.
57. Verworven reserve (op een bepaald ogenblik) (door een aangeslotene) (in een groepsverzekering of een individuele pensioentoezeggingsverzekering).
reserve waarvoor de rechten van de verzekeringsnemer worden overgedragen naar de aangeslotene op de datum waarop hij uit dienst treedt bij de werkgever of waarop hij niet meer voldoet aan de aansluitingsvoorwaarden, waarbij die reserve op dat ogenblik wordt berekend.
58. Onderfinanciering (op een bepaald ogenblik).
verschil tussen de reserves, die volgens het financieringsplan of de bepalingen van het reglement moeten worden gevestigd, en de werkelijk op dat ogenblik gevestigde reserves.
59. Eenheid (van het beleggingsfonds).
elementair deel van het beleggingsfonds.
60. Omzetting.
wijziging van de aard of van de modaliteiten van de betaling van de premies of van de prestaties; de omzetting wordt technisch genoemd wanneer ze verbonden is met het voorvallen van een verzekerde gebeurtenis. In het tegenovergestelde geval wordt ze een transformatie genoemd.
61. Interne overdracht (binnen een verzekeringsonderneming).
omzetting binnen eenzelfde verzekeringsonderneming waarbij hetzij een verrichting uit de takken 21 en 22 naar de tak 23 overgaat en omgekeerd, hetzij een verrichting uit tak 23 met een ander beleggingsfonds wordt verbonden.
62. Verhoging.
positieve variatie van de actuele waarde van de te vestigen prestaties andere dan die die voortvloeit uit een technische omzetting.
63. Vermindering.
negatieve variatie van de actuele waarde van de te vestigen prestaties andere dan die die voortvloeit uit een technische omzetting.
64. (Verzekerings)product.
verzekeringsverrichting die tegelijkertijd wordt gekenmerkt door de verzekeringscombinatie, de technische grondslagen, het flexibele of het vaste karakter van de premies.
65. Type van product.
geheel van producten die volgens dezelfde technische grondslagen worden getarifeerd.
66. Spot rate.
intern rendement van een vaste verrichting die de betaling van een prestatie op termijn als tegenwaarde van één premie bij de aanvang inhoudt.