Verzekeringen auto Assuraweb
Wetgeving

Wet betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen | 21 november 1989

HOOFDSTUK I. – Inleidende bepalingen.

Artikel 1. Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder :
Motorrijtuigen : rij- of voertuigen, bestemd om zich over de grond te bewegen en die door een mechanische kracht kunnen worden gedreven, zonder aan spoorstaven te zijn gebonden; al wat aan het rij- of voertuig is gekoppeld, wordt als een deel daarvan aangemerkt.
Met motorrijtuigen worden gelijkgesteld, de door de Koning bepaalde aanhangwagens die speciaal gebouwd zijn om aan een motorrijtuig te worden gekoppeld met het oog op het vervoer van personen of zaken.

  • Bromfietsen : de in het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer aldus genoemde motorrijtuigen.
  • Verzekerden : zij wier aansprakelijkheid overeenkomstig de bepalingen van deze wet is gedekt.
  • Benadeelden : zij die schade hebben geleden welke grond oplevert voor de toepassing van deze wet, alsmede hun rechtverkrijgenden.

HOOFDSTUK II. – Verplichte verzekering

Art. 2.

§ 1. Tot het verkeer op de openbare weg en op terreinen die toegankelijk zijn voor het publiek of slechts voor een zeker aantal personen die het recht hebben om er te komen, worden motorrijtuigen alleen toegelaten indien de burgerrechtelijke aansprakelijkheid waartoe zij aanleiding kunnen geven, gedekt is door een verzekeringsovereenkomst die aan de bepalingen van deze wet voldoet en waarvan de werking niet is geschorst.
De verplichting tot het sluiten van de verzekering rust op de eigenaar van het motorrijtuig. Indien een andere persoon de verzekering heeft aangegaan, is de verplichting van de eigenaar geschorst voor de duur van de overeenkomst die door de andere persoon is gesloten.
(De verzekering moet zijn gesloten bij een verzekeraar die daartoe is toegelaten of van toelating is vrijgesteld op grond van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen.)

§ 2. Niettemin worden motorrijtuigen die gewoonlijk in het buitenland zijn gestald, ook tot het verkeer in België toegelaten, mits een Bureau, daartoe erkend of opgericht op grond van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen zelf tegenover de benadeelden de verplichtingen op zich neemt de schade, door de motorrijtuigen in België toegebracht, overeenkomstig de bepalingen van deze wet te vergoeden.
Voor de toepassing van deze wet wordt dit Bureau met een verzekeraar gelijkgesteld.
De Koning bepaalt welke voertuigen voor de uitvoering van deze wet geacht worden gewoonlijk in het buitenland te zijn gestald. Hij stelt vast op welke wijze die voertuigen in België worden toegelaten en kan overlegging van een internationaal verzekeringsbewijs eisen.
Indien van bestuurders van voertuigen die gewoonlijk zijn gestald in door de Koning nader te noemen vreemde landen, niet wordt geëist dat zij het internationaal verzekeringsbewijs bij zich hebben, blijft de verplichting van het in het eerste lid genoemde Bureau bestaan, zelfs als de verzekeringsplicht niet is nagekomen.

Art. 3.

§ 1. De verzekering moet waarborgen dat benadeelden schadeloos worden gesteld in geval van burgerrechtelijke aansprakelijkheid van de eigenaar, van iedere houder en van iedere bestuurder van het verzekerde motorrijtuig, alsmede van degenen die daarin worden vervoerd [, van de werkgever van bovengenoemde personen, wanneer dezen van alle aansprakelijkheid zijn ontheven krachtens artikel 18 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en van de organisatie die bovengenoemde personen inzet als vrijwilligers, wanneer dezen van alle aansprakelijkheid zijn ontheven krachtens artikel 5 van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers] zulks met uitzondering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van hen die zich door diefstal, geweldpleging of heling de macht over het motorrijtuig hebben verschaft.

De verzekering moet, onder de voorwaarden die de Koning bepaalt, de schade omvatten welke aan personen en aan goederen wordt toegebracht door feiten die voorgevallen zijn op het grondgebied van de Staten die de Koning bepaalt. Hierin is begrepen de schade toegebracht aan personen die, onder welke titel ook, worden vervoerd door het verzekerd motorrijtuig.
(De verzekering waarborgt ieder verblijf van het verzekerde motorrijtuig in een andere staat van de Europese Economische Ruimte gedurende de ganse duur van de overeenkomst. In geen geval kan een dergelijk verblijf worden aanzien als een verzwaring of vermindering van het verzekerde risico, noch aanleiding geven tot wijziging van de verzekering. Van zodra het verzekerde motorrijtuig ingeschreven wordt in een andere staat dan België, is de verzekering van rechtswege beëindigd.)

Van de verzekering kan niettemin worden uitgesloten, de schade aan :

  1. het verzekerd voertuig;
  2. de door dit voertuig vervoerde goederen met uitzondering van de persoonlijke kleding en bagage van de vervoerde personen, de garantie met betrekking tot de persoonlijke kleding en bagage kan beperkt worden tot honderdduizend frank per persoon.

De verzekering moet de burgerrechtelijke aansprakelijkheid dekken voor de schade die het motorrijtuig heeft veroorzaakt, zoals die aansprakelijkheid voortvloeit uit de toepasselijke wet.
De verzekering met betrekking tot een door artikel 1 met een motorrijtuig gelijkgestelde aanhangwagen moet alleen de schade dekken die door de niet gekoppelde aanhangwagen wordt veroorzaakt.

§ 2. (Voor schade voortvloeiend uit lichamelijke letsels is de dekking onbeperkt.
Evenwel kan de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, toelaten de waarborg met betrekking tot de schade voortvloeiend uit lichamelijke letsels te beperken tot een bedrag dat niet lager mag liggen dan 100 miljoen euro per schadegeval.
Voor stoffelijke schade kan de dekking beperkt worden tot een bedrag dat niet lager mag liggen dan 100 miljoen euro per schadegeval.)

§ 3. Dit artikel vindt geen toepassing op schade te vergoeden overeenkomstig de wetgeving betreffende de aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie.
(Tweede lid opgeheven)

§ 4. (De in de voorgaande paragrafen bedoelde bedragen worden om de vijf jaar van rechtswege aangepast aan het indexcijfer der consumptieprijzen van het Rijk. De eerste aanpassing vindt plaats op 1 januari 2011, met als basis het indexcijfer van december 2005 (basis 2004 = 100).)

Art. 4.

§ 1. Niemand kan van het voordeel van de vergoeding uitgesloten worden om reden van zijn hoedanigheid van verzekerde, met uitzondering van diegene die van alle aansprakelijkheid ontheven is krachtens artikel 18 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.
Van het voordeel van de vergoeding kunnen nochtans worden uitgesloten, wanneer ze geen lichamelijke letsels hebben opgelopen :

  • de bestuurder van het motorrijtuig;
  • (…) <W 2002-08-22/41, art. 2, 010; Inwerkingtreding : 17-09-2002>
  • (…) <W 2002-08-22/41, art. 2, 010; Inwerkingtreding : 17-09-2002>
  • (…) <W 2002-08-22/41, art. 2, 010; Inwerkingtreding : 17-09-2002>
  • (…) <W 2002-08-22/41, art. 2, 010; Inwerkingtreding : 17-09-2002>

§ 2. Van de verzekering kan worden uitgesloten de schade die voortvloeit uit het deelnemen van het motorrijtuig aan snelheids-, regelmatigheids- of behendigheidsritten of -wedstrijden, waartoe van overheidswege verlof is verleend overeenkomstig artikel 8.

Art. 5.

Onverminderd de toepassing van Hoofdstuk III, treedt de Staat die om solidariteitsredenen de benadeelde geheel of gedeeltelijk schadeloos heeft gesteld alvorens de verzekeraar tot vrijwillige of gedwongen betaling overgaat, ten belope van het bedrag van die schadeloosstelling in de rechten en de rechtsvorderingen van de benadeelde tegen de verzekeraar.
Indien door toedoen van de benadeelde de indeplaatsstelling geen gevolg kan hebben ten voordele van de Staat, kan de Staat van de benadeelde de terugbetaling vorderen van de betaalde schadevergoeding in de mate van het geleden nadeel.
De indeplaatsstelling mag de benadeelde, die slechts gedeeltelijk vergoed is, niet benadelen. In dat geval kan hij zijn rechten uitoefenen, voor hetgeen hem nog verschuldigd is, bij voorrang boven de Staat.)

Art. 6. §

1. Geen motorrijtuig mag worden ingeschreven als het niet overeenkomstig deze wet is gedekt tegen de burgerrechtelijke aansprakelijkheid waartoe het aanleiding kan geven.
De Koning regelt de afgifte van de kentekenplaten en hun inlevering.

§ 2. Geen motorrijtuig mag op de openbare weg in het verkeer worden gebracht indien niet aan de hierna volgende voorschriften is voldaan :

  1. Als het motorrijtuig in België is ingeschreven moet het voorzien zijn van een kentekenplaat die overeenstemt met de vermeldingen in het inschrijvingsbewijs.
  2. Als het motorrijtuig een niet aan inschrijving onderworpen bromfiets is die gewoonlijk in België is gestald, moet hij voorzien zijn van de provinciale plaat waarop het jaartal van het lopende of van het daarop volgende jaar voorkomt.
  3. Als het motorrijtuig gewoonlijk in het buitenland is gestald, moet de bestuurder, aan de hand van de door de Koning bepaalde bewijsmiddelen, kunnen aantonen dat het motorrijtuig krachtens artikel 2 van deze wet of op grond van een internationaal verdrag tot het verkeer in België is toegelaten.

Art. 7. 

§ 1. De verzekeraar geeft aan de verzekeringnemer een bewijs af van het bestaan van de verzekeringsovereenkomst, bedoeld in artikel 2.

§ 2. Hij overhandigt hem eveneens binnen vijftien dagen na zijn verzoek en na het einde van de overeenkomst een verklaring betreffende de vorderingen die derden gedurende ten minste de laatste vijf jaar van de contractuele verhouding hebben ingediend ten aanzien van het voertuig of de voertuigen door de verzekeringsovereenkomst gedekt of een verklaring betreffende het ontbreken van dergelijke vorderingen.

§ 3. De Koning kan bepalen onder welke voorwaarden de bij de voorgaande paragrafen bedoelde documenten worden afgegeven en ingetrokken. Hij kan de vorm ervan bepalen alsook de gegevens die zij moeten vermelden.

Art. 8. Geen snelheids-, regelmatigheids- of behendigheidsrit of -wedstrijd voor motorrijtuigen mag worden georganiseerd dan met schriftelijke toestemming van een door de Koning aan te wijzen overheid, die moet vaststellen of de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van de organisatoren en van de in artikel 3, § 1 bedoelde personen gedekt is door een bijzondere verzekering die aan de bepalingen van deze wet voldoet.
Die toestemming vervangt niet de toestemming die krachtens andere wetten en verordeningen moet worden verkregen.
Alleen voor snelheidsritten en -wedstrijden kunnen de schade aan bestuurders en andere inzittenden van de eraan deelnemende motorrijtuigen en de schade aan die motorrijtuigen zelf van de bijzondere verzekering worden uitgesloten.

Art. 9. De Koning kan regels stellen betreffende de vaststelling van het ongeval door de verzekerden, de vorm en de wijze van aangifte aan de verzekeraar en het model van de daartoe aan te wenden bescheiden die de verzekerde bij zich moet hebben.
De Koning kan (ook) regels stellen betreffende de vaststelling van het ongeval door de ambtenaren die daartoe bevoegd zijn. Hij kan onder meer het model van het formulier bepalen dat door dezen moet worden gebruikt en voorschrijven welke inlichtingen onverwijld aan de betrokken partijen en hun verzekeraars moeten worden gezonden.

HOOFDSTUK II bis. – Tariferingsbureau

Art. 9bis.

§ 1. Binnen het Gemeenschappelijk Waarborgfonds bedoeld in artikel 79, § 2, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen wordt een tariferingsbureau opgericht dat tot taak heeft vast te stellen tegen welke premie en onder welke voorwaarden een verzekeringsonderneming een persoon moet dekken die gehouden is tot de verplichting bedoeld in artikel 2 en die zich bevindt in de voorwaarden bepaald door of krachtens dit hoofdstuk.
(Het Bureau wordt niet beschouwd als een verzekeringstussenpersoon in de zin van de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen.)

§ 2. Het bureau bestaat uit vier leden die de verzekeringsondernemingen vertegenwoordigen en vier leden die de verbruikers vertegenwoordigen, benoemd door de Koning voor een termijn van zes jaar. Deze leden worden gekozen op twee dubbele lijsten respectievelijk voorgedragen door de beroepsorganisaties van verzekeringsondernemingen en door de verenigingen ter verdediging van de consumentenbelangen.
De Koning wijst voor elk lid eveneens een plaatsvervanger aan. De plaatsvervangende leden worden op dezelfde manier gekozen als de leden.
De Koning benoemt voor een termijn van zes jaar een voorzitter die niet tot de voorgaande categorieën behoort. Het bureau kan zich experts toevoegen die geen stemrecht hebben.
De minister bevoegd voor Economische Zaken kan een waarnemer bij het bureau afvaardigen.
§ 3. Het Gemeenschappelijk Waarborgfonds zorgt voor het secretariaat en het dagelijks bestuur van het Tariferingsbureau.
Het Tariferingsbureau bepaalt zijn huishoudelijk reglement en legt het ter goedkeuring voor aan de minister bevoegd voor Economische Zaken.

Art. 9ter.

§ 1. Iedere persoon, onderworpen aan de verplichting van artikel 2, kan bij het Tariferingsbureau een aanvraag indienen, als ten minste drie verzekeringsondernemingen waartoe de persoon zich heeft gewend, geweigerd hebben hem een dekking toe te staan.

§ 2. Het voorstel van een premie die hoger is dan de door de Koning bepaalde drempel, wordt met een weigering gelijkgesteld.
Deze drempel wordt vastgesteld door de laagste premie van het tarief van de verzekeringsonderneming, voor een motorrijtuig dat identiek is aan datgene wat het voorwerp uitmaakt van de aanvraag tot dekking, te vermenigvuldigen met 5. Deze coëfficiënt kan gewijzigd worden door de Koning zonder dat hij lager mag zijn dan 4.

§ 3. Een vrijstelling die hoger is dan de door de Koning bepaalde drempel wordt met een weigering gelijkgesteld.
Deze drempel wordt vastgesteld door de laagste premie van het tarief van de verzekeringsonderneming, voor een motorrijtuig dat identiek is aan datgene wat het voorwerp uitmaakt van de aanvraag tot dekking, te vermenigvuldigen met 3. Deze coëfficiënt kan gewijzigd worden door de Koning zonder dat hij lager mag zijn dan 2,5.

§ 4. De Koning kan de coëfficiënten bedoeld in de §§ 2 en 3 onderverdelen, meer bepaald in functie van de leeftijd, het aantal jaren dat men over een rijbewijs beschikt en de statistieken van de bestuurder inzake ongevallen.

§ 5. De verzekeringsonderneming moet de kandidaat-verzekeringnemer informeren over het feit dat hij zich in één van de gevallen bevindt als bedoeld in de §§ 2 en 3.

Art. 9quater.

§ 1. Het verzoek moet bij het Tariferingsbureau worden ingediend binnen de twee maanden na de weigering of het tariferingsvoorstel bedoeld in artikel 9ter. Het is niet ontvankelijk wanneer de verzoeker in de negen maanden voorafgaande aan deze weigering of dit voorstel voor hetzelfde risico een aanbod van het Tariferingsbureau heeft ontvangen.

§ 2. Het Tariferingsbureau bepaalt de premie rekening houdend met het risico dat de verzekeringnemer vertoont en met de omslag over alle verzekerden. Het kan voorwaarden opleggen ter beperking van het risico dat de verzekeringnemer vertoont.

§ 3. Het Tariferingsbureau doet een tariferingsvoorstel binnen de maand na de ontvangst van het verzoek en van de inlichtingen die nodig zijn om het tarief vast te stellen. Het voorstel wordt binnen acht dagen ter kennis gebracht van de verzoeker. Het is een maand geldig te rekenen vanaf de uitgifte.

Art. 9 quinquies.

§ 1. Het Tariferingsbureau vertrouwt het beheer van de door hem getarifeerde risico’s toe aan een of meer verzekeringsondernemingen die lid zijn van het Gemeenschappelijk Waarborgfonds dat is ingesteld door artikel 79, § 2, van de voornoemde wet van 9 juli 1975.

§ 2. Het resultaat van het schadegevallenbeheer betreffende de door het Tariferingsbureau getarifeerde risico’s wordt opgenomen in de rekening van het Fonds.

§ 3. De Koning kan regels bepalen om dit resultaat te verdelen over de verzekeringsondememingen die lid zijn van het fonds.

HOOFDSTUK III. – Voertuigen toebehorend aan de Staat of aan bepaalde openbare instellingen

Art. 10.

§ 1. De Staat, de Gewesten, de Gemeenschappen, (BELGACOM), (de Nationale Maatschappij der luchtwegen (N.M.L.W.)), de Nationale Maatschappij der Belgische Spoortwegen), (Infrabel) de Nationale Maatschappij van Buurtspoorwegen, (…) en bpost zijn niet verplicht een verzekering aan te gaan voor motorrijtuigen die hun toebehoren of op hun naam zijn ingeschreven.

Als er geen verzekering is, dekken zij zelf, overeenkomstig deze wet de burgerrechtelijke aansprakelijkheid waartoe het motorrijtuig aanleiding kan geven, daarbij zijn de in de artikelen 3 en 4 bedoelde uitsluitingen en beperkingen van toepassing, tenzij de Koning anders bepaalt.
Indien zij niet tot schadevergoeding zijn gehouden uit hoofde van hun eigen aansprakelijkheid, hebben zij jegens de benadeelden dezelfde verplichtingen als de verzekeraar. Zij kunnen in ieder geval in de zaak betrokken worden voor het strafgerecht waarbij de burgerlijke rechtsvordering tegen degene die de schade heeft veroorzaakt, aanhangig is.
Zij hebben jegens de benadeelde de verplichtingen (die artikel 19bis -11, § 1, 3°) en 4°)) aan het Waarborgfonds oplegt, als de bestuurder of de houder van het motorrijtuig zich door diefstal, geweldpleging of heling daarover de macht heeft verschaft of als hij van alle aansprakelijkheid is ontslagen wegens toeval of overmacht.

§ 2. De Koning kan de nationale of gewestelijke instellingen van openbaar nut voor gemeenschappelijk vervoer die Hij aanwijst, machtiging verlenen om de voor de Staat geldende regeling toe te passen.
Wat betreft de instellingen die afhangen van de Gewesten wordt deze machtiging evenwel verleend na advies van deze laatsten.
De Koning bepaalt de voorwaarden waaronder die machtiging wordt verleend en ingetrokken, alsook de controlemaatregelen die nodig zijn.
Aan de machtiging kan onder meer de voorwaarde worden verbonden dat zekerheid wordt gesteld bij de Deposito- en Consignatiekas.

Art. 11.

§ 1. De motorrijtuigen die gewoonlijk gestald zijn buiten het grondgebied van België, zijn in België vrijgesteld van de toepassing van artikel 2 wanneer zij in het bezit zijn van een verklaring afgegeven door de regering van een andere Staat, waaruit blijkt dat het rijtuig aan die Staat toebehoort of, indien het een federale Staat betreft, dat het aan die Staat of aan een van zijn deelstaten toebehoort; in dit laatste geval wordt de verklaring afgegeven door de federale regering.

§ 2. In die verklaring wordt de autoriteit of de instelling aangewezen die belast is met de vergoeding van de schade overeenkomstig de Belgische wet, en volgens die wet gedagvaard kan worden voor de bevoegde rechter. De Staat of het land waaraan dat rijtuig toebehoort staat in voor de afdoening ervan.

HOOFDSTUK IV. – Vordering van de benadeelde tegenover de verzekeraar en de schaderegelaar

Afdeling 1. – De schaderegelaar.

Art. 12.

§ 1. Iedere verzekeringsonderneming die bij toepassing van artikel 5 van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen toegelaten is om de risico’s te dekken die zijn ingedeeld bij tak 10 van bijlage I bij het koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende algemeen reglement betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, uitgezonderd de aansprakelijkheid van de vervoerder, wijst in iedere andere Staat van de Europese Economische Ruimte dan België, een schaderegelaar aan.
Deze schaderegelaar wordt belast met de behandeling en afwikkeling van verzoeken tot schadevergoeding ten gevolge van een ongeval voorgekomen op het grondgebied van een land waarvan het Nationaal Bureau aangesloten is bij het groenekaartsysteem en wanneer het een voertuig betreft dat gewoonlijk gestald is in een Staat van de Europese Economische Ruimte, dat verzekerd is voor burgerrechtelijke aansprakelijkheid motorrijtuigen door de onderneming die hem heeft aangewezen. De schaderegelaar heeft zijn woonplaats of vestiging in de Staat waar hij is aangewezen.

§ 2. De keuze van de schaderegelaar wordt overgelaten aan het oordeel van de verzekeringsonderneming.

§ 3. De schaderegelaar kan voor rekening van een of meer verzekeringsondernemingen optreden.

§ 4. De schaderegelaar verzamelt, met betrekking tot de verzoeken tot schadevergoeding, alle inlichtingen die nodig zijn om deze te kunnen afhandelen en neemt alle passende maatregelen om over een afwikkeling te onderhandelen. De vereiste om een schaderegelaar aan te wijzen doet geen afbreuk aan het recht van de benadeelde, of diens verzekeringsonderneming, om rechtstreeks degene die het ongeval heeft veroorzaakt, of diens verzekeringsonderneming, in rechte aan te spreken.

§ 5. De schaderegelaar beschikt over voldoende bevoegdheden om de verzekeringsonderneming ten aanzien van de benadeelden te vertegenwoordigen en om hun verzoeken tot schadevergoeding volledig af te handelen. Hij moet in staat zijn de zaak in de officiële taal of talen van de Staat van de woonplaats van de benadeelde te behandelen.

§ 6. De aanwijzing van een schaderegelaar wordt op zich niet beschouwd als de opening van een bijkantoor in de zin van artikel 2, § 6, 3°, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondememingen.

De schaderegelaar wordt niet beschouwd als een vestiging in de zin van :

  • artikel 2, § 1, van voornoemde wet van 9 juli 1975;
  • het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, goedgekeurd bij de wet van 27 november 1996, het Protocol nr. 1 betreffende enkele onderwerpen van bevoegdheid, wijze van procederen en tenuitvoerlegging, het Protocol nr. 2 betreffende de eenheid, in de uitlegging van het Verdrag, het Protocol nr. 3 betreffende de toepassing van artikel 57, de drie Verklaringen, en de Slotakte, opgemaakt te Lugano op 16 september 1988, en de Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.

Afdeling 2. – Bepalingen betreffende het instellen en het vervolgen van de vordering

Art. 13.

§ 1. Binnen een termijn van drie maanden na de datum waarop de benadeelde zijn verzoek tot schadevergoeding heeft ingediend, moet de verzekeringsonderneming van degene die het ongeval heeft veroorzaakt of de verzekeringsonderneming van de eigenaar, de houder of de bestuurder van het motorrijtuig betrokken in het ongeval in de zin van artikel 29bis , § 1, eerste lid, of haar schaderegelaar, een met redenen omkleed voorstel tot schadevergoeding voorleggen, wanneer

  • de aansprakelijkheid of de toepassing van artikel 29bis niet wordt betwist en
  • de schade niet wordt betwist en gekwantificeerd werd.

Wanneer de schade niet volledig gekwantificeerd werd maar kwantificeerbaar is, moet de verzekeringsonderneming of haar schaderegelaar een voorstel tot voorschot voorleggen. Het voorschot heeft betrekking op de reeds gemaakte kosten, de aard van de letsels, het ondergane leed en het nadeel van de reeds verstreken periodes van tijdelijke ongeschiktheid. Het voorschot heeft ook betrekking op het meest waarschijnlijke nadeel voor de toekomst. Dit mag, voor de toekomst, beperkt worden tot het meest waarschijnlijke nadeel voor de drie maanden na de datum waarop de benadeelde zijn verzoek tot schadevergoeding heeft ingediend.

§ 2. Indien geen voorstel tot schadevergoeding is voorgelegd binnen de termijn van drie maanden bedoeld in § 1, is de verzekeraar van rechtswege gehouden tot betaling van een bijkomend bedrag, berekend tegen de wettelijke interestvoet, toegepast op de door hem voorgestelde of door de rechter aan de benadeelde toegewezen vergoeding, gedurende een termijn die ingaat op de dag na het verstrijken van genoemde termijn van drie maanden tot de dag volgend op de ontvangst van het voorstel door de benadeelde of, in voorkomend geval, tot de dag waarop het vonnis of arrest waarbij de vergoeding wordt toegewezen, in kracht van gewijsde is gegaan.
Dezelfde sanctie is van toepassing wanneer het bedrag vermeld in het in § 1 bedoelde voorstel, niet betaald wordt binnen dertig werkdagen die volgen op de aanvaarding van dit voorstel door de benadeelde persoon. In dit geval loopt de termijn vanaf de dag volgend op de aanvaarding tot de dag waarop het bedrag aan de benadeelde persoon is gestort.
Dezelfde sanctie is van toepassing wanneer het bedrag vermeld in het in § 1 bedoelde voorstel kennelijk ontoereikend is. De intrest wordt berekend op het verschil tussen het bedrag zoals vermeld in het voorstel en het bedrag dat vermeld is in het vonnis of in het arrest in verband met dit voorstel en dat kracht van gewijsde heeft. De termijn loopt vanaf de dag na het verstrijken van genoemde termijn van drie maanden tot de dag van het vonnis of het arrest.

Art. 14.

§ 1. Binnen een termijn van drie maanden na de datum waarop de benadeelde zijn verzoek tot schadevergoeding heeft ingediend, moet de verzekeringsonderneming van degene die het ongeval heeft veroorzaakt of de verzekeringsonderneming van de eigenaar, de houder of de bestuurder van het motorrijtuig betrokken in het ongeval in de zin van artikel 29bis , § 1, eerste lid of haar schaderegelaar, een met redenen omkleed antwoord geven op de elementen die in de aanvraag vermeld worden, wanneer :

  • de aansprakelijkheid of de toepassing van artikel 29bis wordt betwist of niet duidelijk werd vastgesteld, of wanneer
  • de schade wordt betwist of niet volledig is gekwantificeerd of kwantificeerbaar is.

§ 2. Indien geen met redenen omkleed antwoord is gegeven binnen de termijn van drie maanden bedoeld in § 1, moet de verzekeraar van rechtswege een forfaitair bedrag van 250 EUR per dag betalen.
Dit bedrag is verschuldigd vanaf een van de volgende twee dagen die zich het vroegste voordoet :

1°) de dag waarop de benadeelde persoon, per aangetekende brief of om het even welk ander gelijkgesteld middel, de verzekeraar aan de vervaldag van de termijn bedoeld in § 1 heeft herinnerd;
2°) de dag waarop de verzekeraar in toepassing van artikel 19bis -13, § 1, tweede lid, 1 °), door het Gemeenschappelijk Waarborgfonds werd verwittigd.
Dit bedrag is niet meer verschuldigd de dag volgend op de dag van de ontvangst van het met redenen omkleed antwoord of van het gemotiveerde voorstel tot schadevergoeding door de benadeelde persoon.

Art. 15. Voor de toepassing van de bepalingen van deze wet kan de verzekeraar in België door de benadeelde worden gedagvaard, hetzij voor de rechter van de plaats van het feit waaruit de schade is ontstaan, hetzij voor de rechter van de woonplaats van de benadeelde, hetzij voor de rechter van de zetel van de verzekeraar.

Art. 16. Onverminderd het bepaalde in afdeling 3 van dit hoofdstuk kan geen uit de wet of uit de verzekeringsovereenkomst voortvloeiende nietigheid, verweer of verval door een verzekeraar aan een benadeelde worden tegengeworpen.
Elke verzekeringsovereenkomst met het oog op de uitvoering van deze wet gesloten, wordt, ten opzichte van de benadeelde, van rechtswege geacht elk risico te dekken dat verplicht verzekerd moet zijn.

Afdeling 3. – Gevallen waarin gebeurtenissen of bedingen die de verzekeringsovereenkomst beëindigen of schorsen, dan wel de door de overeenkomst geboden dekking schorsen, tegen benadeelden kunnen worden ingeroepen

Art. 17.

§ 1. In geval van overdracht van de eigendom van het motorrijtuig kunnen de bedingen van de verzekeringsovereenkomst die ertoe strekken door het loutere feit van de overdracht een einde te maken aan de verzekering betreffende dit motorrijtuig, tegen de benadeelde worden ingeroepen.

§ 2. In afwijking van § 1, blijft, gedurende zestien dagen te rekenen vanaf de overdracht en voor zover geen andere verzekering hetzelfde risico dekt, de verzekeraar van het motorrijtuig waarvan de eigendom werd overgedragen, evenwel gehouden tegenover de benadeelde persoon.
De verzekeraar is met toepassing van het eerste lid tegenover de benadeelde persoon enkel gehouden indien de schade werd veroorzaakt door :

  1. het motorrijtuig waarvan de eigendom is overgedragen, als het, zelfs op ongeoorloofde wijze, aan het verkeer deelneemt onder de kentekenplaat die het voor de overgang droeg;
  2. het motorrijtuig, gebruikt ter vervanging van dat waarvan de eigendom is overgedragen, als het, zelfs op ongeoorloofde wijze, aan het verkeer deelneemt onder de kentekenplaat die dit laatste voor de overdracht droeg.

Art. 18. Artikel 17, § 2, tweede lid, is niet toepasselijk op bromfietsen.

Art. 19. Wanneer een motorrijtuig door een burgerlijke of militaire autoriteit in eigendom of in huur wordt opgevorderd, dekt de publiekrechtelijke persoon in wiens naam de opvordering is geschied, door dat feit zelf en voor de duur van de ingebruikneming, alleen en volgens de regels van artikel 10, § 1, de aansprakelijkheid waartoe het opgevorderde rijtuig aanleiding kan geven.

HOOFDSTUK IV bis. – Regels met betrekking tot de vergoeding van bepaalde schade veroorzaakt door motorrijtuigen

Afdeling 1. – Algemene bepalingen.

Art. 19bis-1. De Koning laat, onder de voorwaarden die Hij bepaalt, een nationaal verzekeringsbureau, hierna het Belgisch Bureau genoemd, toe met als opdracht overeenkomstig de wetgeving betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen de schade te vergoeden, in België veroorzaakt door motorrijtuigen die gewoonlijk in het buitenland gestald zijn.
Het Belgisch Bureau, toegelaten met toepassing van artikel 79, § 1, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, blijft toegelaten zolang de Koning geen uitvoering heeft gegeven aan het eerste lid.

Art. 19bis-2. De Koning laat, onder de voorwaarden die Hij bepaalt, een Gemeenschappelijk Waarborgfonds, hierna het Fonds benoemd, toe met als opdracht :

  1. aan de benadeelden van verkeersongevallen de bij afdeling 2 bedoelde inlichtingen te verstrekken,
  2. de schade te vergoeden door een motorrijtuig veroorzaakt in de bij Afdeling 3 vermelde gevallen.

Het Fonds, toegelaten met toepassing van artikel 79, § 2, van de voornoemde wet van 9 juli 1975, blijft toegelaten zolang de Koning geen uitvoering heeft gegeven aan het eerste lid.

Art. 19bis-3. De Koning keurt de statuten goed en reglementeert de controle op de activiteit van het Belgisch Bureau en het Fonds. Hij wijst de handelingen aan die in het Belgisch Staatsblad moeten worden bekendgemaakt. Zo nodig stelt de Koning het Belgisch Bureau of het Fonds in.

Art. 19bis-4. De verzekeringsondernemingen, die de verplichte verzekering van de burgerlijke aansprakelijkheid inzake motorrijtuigen beoefenen, zijn hoofdelijk gehouden aan het Belgisch Bureau en het Fonds de stortingen te doen die nodig zijn voor het volbrengen van hun opdrachten en om hun werkingskosten te dragen.
Indien het Belgisch Bureau of het Fonds door de Koning zijn ingesteld, legt een koninklijk besluit jaarlijks de regels vast voor het berekenen van de stortingen die door de verzekeringsondernemingen moeten worden gedaan.

Art. 19bis-5. De toelating wordt ingetrokken indien het Belgisch Bureau of het Fonds niet handelen overeenkomstig de wetten, verordeningen of hun statuten.
In dat geval kan de Koning alle passende maatregelen nemen ter vrijwaring van de rechten van de verzekeringsnemers, de verzekerden en de benadeelden.
Zolang de vereffening van hun verrichtingen duurt, blijven die instellingen aan de controle onderworpen.
De Koning benoemt voor deze vereffening een bijzonder vereffenaar.
Zolang die vereffening duurt, blijft artikel 19bis-4 van toepassing.

Afdeling 2. – Informatieopdracht van het Fonds.

Art. 19bis-6.

§ 1. Het Fonds houdt een register bij dat de volgende gegevens bevat :

1°) wat de voertuigen betreft die gewoonlijk op het Belgisch grondgebied zijn gestald,
a) het inschrijvingsnummer, de datum van de laatste inschrijving en de geldigheidsduur van de inschrijving van het voertuig in het repertorium van de voertuigen;
b) de naam, de eerste voornaam of de benaming van de titularis van de kentekenplaat en het adres van de houder van de kentekenplaat;
c) de aard van het voertuig of van de inschrijving;
d) het merk, het type, het chassisnummer, het controlenummer, het vermogen of de cylinderinhoud van de motor, de maximum toegelaten massa en de datum van de eerste inverkeersstelling van het voertuig;

2°) de nummers van de verzekeringspolissen waardoor het gebruik van de voertuigen bedoeld in 1°) wordt gedekt voor de risico’s vermeld in tak 10 van bijlage I van het koninklijk bésluit van 22 februari 1991 houdende algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen, uitgezonderd de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van de vervoerder en, indien de polis is verstreken, de datum waarop de dekking is geëindigd;

3°) de verzekeringsondernemingen die het gebruik van de voertuigen dekken voor de risico’s vermeld in tak 10 van bijlage I van het voornoemde koninklijk besluit van 22 februari 1991, uitgezonderd de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van de vervoerder, en de schaderegelaars die deze verzekeringsondernemingen hebben aangesteld overeenkomstig artikel 12, § 1;

4°) de lijst van de voertuigen waarvoor overeenkomstig artikel 10 wordt afgeweken van de verplichte verzekering;

5°) met betrekking tot voertuigen als bedoeld in 4°), de naam en het adres van de overheden of de instellingen die zijn belast met de schadevergoeding aan de benadeelden;

6°) de naam en het adres van de in iedere Staat van de Europese Economische Ruimte aangewezen schaderegelaar.

§ 2. De in § 1 genoemde gegevens moeten gedurende zeven jaar na het verstrijken van de inschrijving van het voertuig of van de verzekeringsovereenkomst worden bewaard.

§ 3. De Koning bepaalt, op voorstel van de ministers die de economische zaken en de inschrijving van de voertuigen onder hun bevoegdheid hebben, de gegevens die de directie van de inschrijvingen bij het Bestuur van Wegverkeer en Infrastructuur en die de verzekeringsondernemingen en de in artikel 10 bedoelde overheden en instellingen, aan het Fonds dienen te verstrekken.

Art. 19bis-7. Het Fonds mag, op basis van een wederzijds samenwerkingsakkoord, gegevens ontvangen, doorgeven of uitwisselen met gelijkaardige buitenlandse informatiecentra.
(Het Fonds zendt aan de Europese Commissie de lijst van de personen of instellingen die zijn vrijgesteld van de verzekeringsverplichting en op wiens naam de voertuigen zijn ingeschreven bedoeld in artikel 19bis -6, § 1, 4°), alsmede de naam en het adres van de overheden en instellingen die belast zijn met de vergoeding bedoeld in artikel 19bis-6, § 1, 5°).)

Art. 19bis-8.

§ 1. Elke bij een verkeersongeval betrokken persoon, alsmede zijn rechthebbenden en iedere natuurlijke of rechtspersoon evenals iedere instelling die of ieder organisme dat beschikt over een wettelijk of conventioneel recht van indeplaatsstelling of over een eigen recht ingevolge dat ongeval, kan bij het Fonds de hierna volgende inlichtingen betreffende de bij het ongeval betrokken motorrijtuigen bekomen :

  1. de naam en het adres van de verzekeringsonderneming;
  2. het nummer van de verzekeringspolis;
  3. de naam en het adres van de schaderegelaar van de verzekeringsonderneming in de staat van de woonplaats van de benadeelde;
  4. indien de aanvrager aantoont dat hij er rechtmatig belang bij heeft, de naam en het adres van de eigenaar, in voorkomend geval de gebruikelijke bestuurder of de ingeschreven houder van het motorrijtuig;
  5. indien het gaat om een voertuig voor hetwelk gebruik werd gemaakt van de vrijstelling bedoeld in artikel 10 of van een gelijkaardige bepaling van het recht van een andere Staat van de Europese Economische Ruimte, de naam en het adres van de overheid of van de instelling die aangeduid werd ter afwikkeling van de ongevallen die zich daar hebben voorgedaan.

§ 2. Het verzoek om inlichtingen is slechts ontvankelijk in zover :

  1. het verzoek betrekking heeft op motorrijtuigen die gewoonlijk gestald zijn op het grondgebied van een Staat van de Europese Economische Ruimte;
  2. het ongeval zich heeft voorgedaan op het grondgebied van een Staat van de Europese Economische Ruimte of van een derde Staat waarvan het nationaal bureau van verzekeraars bij het groene kaartsysteem aangesloten is;
  3. het verzoek aan het Fonds werd gericht binnen een termijn van zeven jaar na het ongeval.

De Koning kan de vorm en inhoud van het verzoek om inlichtingen bepalen.

Art. 19bis-9. De leden van de Raad van Bestuur van het Fonds, alsook de personen die krachtens een wettelijke of een statutaire opdracht gemachtigd zijn om deel te nemen aan de vergaderingen van deze Raad, de personeelsleden van het Fonds, alsook de personen die voorheen bedoelde functies hebben uitgeoefend, zijn gebonden door het beroepsgeheim en mogen de gegevens waarvan zij kennis hebben gekregen op grond van de in dit hoofdstuk bedoelde opdrachten aan geen enkele persoon of autoriteit bekendmaken, behalve wanneer zij worden opgeroepen om getuigenis in rechte in strafzaken af te leggen.

Art. 19bis-10.  Artikel 19bis-9 doet geen afbreuk aan :

  1. de mogelijkheid tot mededeling, in beknopte of samengevoegde vorm, van gegevens over verzekeringsondernemingen of verzekeringsnemers, voor zover de individuele gegevens over die verzekeringsondernemingen of verzekeringsnemers niet kunnen worden geïdentificeerd;
  2. de mogelijkheid voor het Fonds, wanneer het de identiteit van de verzekeringsonderneming van een motorrijtuig niet onmiddellijk kan vaststellen, de betrokken houder van de kentekenplaat om inlichtingen te verzoeken aangaande de verzekeringsstatus van zijn rijtuig;
  3. de mogelijkheid voor het Fonds om op basis van een wederzijds samenwerkingsakkoord met een gelijkaardig informatiecentrum van een andere Lidstaat van de Europese Unie, gegevens te ontvangen, door te geven of uit te wisselen;
  4. de mogelijkheid voor het Fonds om op basis van een wederzijds samenwerkingsakkoord met een gelijkaardig informatiecentrum van een derde Staat, gegevens te ontvangen, door te geven of uit te wisselen, voor zover dit centrum gebonden is aan een gelijkwaardig beroepsgeheim als bedoeld in artikel 19bis -9.

Afdeling 3. – Vergoedingsopdracht van het Fonds.
(NOTA 1 : artikel 19bis-11, § 2, treedt in werking op 17-09-2002 <W 2002-08-22/41, art. 13>)
(NOTA 2 : voor wat de ongevallen die zich hebben voorgedaan op het grondgebied van een andere Staat van de Europese Economische Ruimte of van een derde Staat waarvan het nationaal bureau is aangesloten bij het groenekaartsysteem betreft, treden de artikelen 19bis-11 tot 19bis-18 pas in werking op een door de Koning te bepalen datum; Inwerkingtreding : onbepaald)

Art. 19bis-11.

§ 1. Elke benadeelde kan van het Fonds de vergoeding bekomen van de schade die door een motorrijtuig is veroorzaakt :

  1. wanneer de verzekeringsonderneming failliet verklaard is;
  2. wanneer de vergoedingen verschuldigd zijn door een verzekeringsonderneming, die na afstand of intrekking van de toelating in België of na het, met toepassing van artikel 71, §§ 1, derde lid, en 2, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen, opgelegde verbod van activiteit, haar verplichtingen niet nakomt;
  3. wanneer geen enkele verzekeringsonderneming tot die vergoeding verplicht is om reden van een toevallig feit waardoor de bestuurder van het voertuig dat het ongeval veroorzaakte, vrijuit gaat;
  4. wanneer in geval van diefstal, geweldpleging of heling, de burgerrechtelijke aansprakelijkheid waartoe het motorrijtuig aanleiding kan geven, niet verzekerd is, overeenkomstig de wettelijk geoorloofde uitsluiting;
  5. indien binnen drie maanden na de datum waarop hij zijn verzoek tot schadevergoeding heeft ingediend bij de verzekeringsonderneming van het voertuig waarmee, door deelneming aan het verkeer, het ongeval is veroorzaakt of bij haar schaderegelaar, die verzekeringsonderneming of haar schaderegelaar hem geen met redenen omkleed antwoord op de diverse punten in het verzoek heeft verstrekt;
  6. indien de verzekeringsonderneming heeft nagelaten om een schaderegelaar aan te wijzen;
  7. indien het motorrijtuig dat het ongeval heeft veroorzaakt, niet kan worden geïdentificeerd; in dat geval wordt het Fonds in de plaats gesteld van de aansprakelijke persoon;
  8. wanneer geen enkele verzekeringsonderneming tot die vergoeding verplicht is hetzij omdat de verzekeringsplicht niet nageleefd werd, hetzij de verzekeringsonderneming binnen twee maanden na het ongeval niet kan geïdentificeerd worden.

§ 2. In afwijking van 7°) van de voorgaande paragraaf, indien verscheidene voertuigen bij het ongeval zijn betrokken en indien het niet mogelijk is vast te stellen welk voertuig het ongeval heeft veroorzaakt, wordt de schadevergoeding van de benadeelde persoon in gelijke delen verdeeld onder de verzekeraars die de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van de bestuurders van deze voertuigen dekken, met uitzondering van degenen wier aansprakelijkheid ongetwijfeld niet in het geding komt.

Art. 19bis-12. Een verzoek tot schadevergoeding met toepassing van artikel 19bis -11, § 1, kan door de benadeelde bij het Fonds worden ingediend.
Dat verzoek is slechts ontvankelijk indien :

  1. het ongeval zich heeft voorgedaan op het Belgisch grondgebied voor wat betreft de gevallen bedoeld bij in artikel 19bis -11, § 1, 1°) tot 4°);
  2. het ongeval zich heeft voorgedaan op het grondgebied van een Lidstaat van de Europese Unie of van een derde Staat waarvan het nationaal bureau van verzekeraars is aangesloten bij het groene kaartsysteem, op voorwaarde dat het betrokken voertuig gewoonlijk gestald is in een van de Staten van de Europese Economische Ruimte, voor wat betreft de gevallen bedoeld bij 5°), 6°) en 8°) van artikel 19bis -11, § 1;
  3. het ongeval zich heeft voorgedaan op het grondgebied van een Staat van de Europese Economische Ruimte, voor wat betreft de gevallen bedoeld bij 7°) van artikel 19bis -11, § 1;
  4. de benadeelde die, in het geval bedoeld in artikel 19bis -11, § 1, 6°), een verzoek tot schadevergoeding rechtstreeks heeft ingediend bij de verzekeringsonderneming van het voertuig waarmee het ongeval is veroorzaakt, binnen drie maanden na de indiening van het verzoek geen met redenen omkleed antwoord ontvangen heeft;
  5. in de gevallen bedoeld in artikel 19bis -11, § 1, 5°) en 6°), de benadeelde geen rechtsvordering rechtstreeks tegen de verzekeringsonderneming ingesteld heeft.

Art. 19bis-13.

§ 1. In de gevallen bedoeld in artikel 19bis -11, § 1, 5°) en 6°), treedt het Fonds op binnen twee maanden nadat de benadeelde zijn verzoek tot schadevergoeding heeft ingediend, maar staakt zijn optreden indien de verzekeringsonderneming of haar schaderegelaar binnen deze termijn een met redenen omkleed antwoord op het verzoek heeft gegeven.
In dezelfde gevallen stelt het Fonds onmiddellijk de volgende personen in kennis van het verzoek tot schadevergoeding vanwege de benadeelde, met de mededeling dat het binnen twee maanden na de indiening ervan zal optreden :

  1. de verzekeringsonderneming van het voertuig waarmee, door deelneming aan het verkeer, het ongeval is veroorzaakt of de schaderegelaar;
  2. het schadevergoedingsorgaan in de Lidstaat van de vestiging van de verzekeringsonderneming die de polis heeft afgesloten;
  3. indien deze bekend is, de persoon die het ongeval heeft veroorzaakt.

§ 2. De omvang en de voorwaarden tot toekenning van het recht op vergoeding worden bepaald door de Koning.

§ 3. (In het geval bedoeld bij artikel 19bis-11, § 1, 7°, en wanneer het ongeval zich heeft voorgedaan op het Belgische grondgebied, kan de Koning de verplichtingen van het Fonds beperken tot de vergoeding van de schade voortvloeiend uit lichamelijke letsels.
Evenwel is een dergelijke beperking niet toegelaten wanneer het Fonds vergoedt omwille van aanzienlijk lichamelijk letsel door enige benadeelde opgelopen in een ongeval waarbij materiële schade werd veroorzaakt door een niet-geïdentificeerd voertuig.
Wordt beschouwd als aanzienlijk lichamelijk letsel, een lichamelijk letsel dat, ingevolge het ongeval, ofwel :

  1. de dood van de benadeelde;
  2. een bestendige invaliditeit van 15 % of meer;
  3. een tijdelijke invaliditeit van een maand of meer;
  4. een hospitaalopname van zeven dagen of meer heeft veroorzaakt.

De Koning kan de voorwaarden, waaronder een lichamelijk letsel als aanzienlijk wordt beschouwd, nader bepalen of de lijst ervan aanvullen.
De bepalingen van deze paragraaf zijn niet van toepassing op de gevolgen van de ongevallen die zich hebben voorgedaan voor zijn inwerkingtreding.)

Art. 19bis-14.

§ 1. In de gevallen bepaald in artikel 19bis -11, § 1, treedt het Fonds, in zoverre het de schade heeft vergoed, in de rechten van de benadeelde tegen de aansprakelijke personen en eventueel tegen hun verzekeraars.

§ 2. Indien het Fonds de benadeelde heeft vergoed, met toepassing van artikel 19bis -11, § 1, 5°) of 6°), heeft het Fonds het recht de uitbetaalde schadevergoeding te verhalen op het schadevergoedingsorgaan in de Staat van de vestiging van de verzekeringsonderneming die de polis heeft afgesloten.

§ 3. Het Fonds dat een schadevergoedingsorgaan van een andere Staat heeft terugbetaald bij toepassing van een bepaling die naar het recht van deze Staat gelijkaardig is aan artikel 19bis -11, § 1, 5°) of 6°), wordt in de plaats gesteld in de rechten van de benadeelde persoon tegen de persoon die het ongeval heeft veroorzaakt of diens verzekeringsonderneming, in de mate waarin het schadevergoedingsorgaan van de Lidstaat van de woonplaats van de benadeelde persoon deze heeft vergoed voor de opgelopen schade.

§ 4. Het Fonds dat de benadeelde persoon heeft vergoed, in toepassing van artikel 19bis -11, § 1, 7°) of 8°), kan zich verhalen :

  1. indien de verzekeringsonderneming niet kan worden geïdentificeerd : op het garantiefonds in de Staat van de Europese Economische Ruimte waar het voertuig gewoonlijk gestald is;
  2. indien het betrokken voertuig niet kan worden geïdentificeerd : op het garantiefonds van de Staat van de Europese Economische Ruimte waar het ongeval zich heeft voorgedaan;
  3. indien het gaat om een voertuig uit een derde Staat : op het garantiefonds van de Staat van de Europese Economische Ruimte waar het ongeval zich heeft voorgedaan

Wanneer bij toepassing van de wet borg gesteld of zekerheid gestort is, treedt het Fonds ten aanzien van de borg of de zekerheid in de rechten van de benadeelden, die het heeft vergoed voor de schade door het motorrijtuig veroorzaakt. Hetzelfde geldt voor de opbrengst van de verkoop van het motorrijtuig, die tot vergoeding van de schade is aangewend.

De indeplaatsstelling mag geen afbreuk doen aan de rechten die benadeelden die samen met het Fonds opkomen, persoonlijk zouden kunnen doen gelden. Deze benadeelden, met uitsluiting van de in hun plaats gestelden, oefenen hun rechten uit bij voorkeur boven het Fonds.
In de gevallen bepaald in artikel 19bis -11, § 1, 1°) of 2°), kan het Fonds zich nochtans slechts verhalen op de aansprakelijke persoon, indien voldaan is aan de voorwaarden waaronder zodanig verhaal volgens de wet of het contract voor de verzekeraar zelf openstaat. Een vrijstelling kan bovendien door de Koning bepaald worden; in dat geval kan het Fonds zich verhalen op de aansprakelijke persoon tot beloop van die vrijstelling.

Art. 19bis-16. Het vonnis gewezen in een geschil terzake van door een motorrijtuig veroorzaakte schade, kan tegen het Fonds, tegen de aansprakelijke persoon of tegen de benadeelde slechts worden ingeroepen, indien zij in het geding partij zijn geweest of zijn geroepen. In de gevallen bepaald in artikel 19bis -11, § 1, 1°) of 2°), kan het vonnis wel tegen het Fonds worden ingeroepen, zelfs wanneer het in het geding noch partij is geweest, noch daarin is geroepen.
Wanneer een verzekeringsonderneming in België afstand heeft gedaan van de toelating of wanneer haar toelating is ingetrokken of wanneer in België een verbod van activiteit is opgelegd in toepassing van artikel 71, § 1, derde lid en § 2, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, kan het Fonds in elke stand van het geding tussenkomen in de rechtsvorderingen tegen die onderneming of tegen haar verzekerden.
Het Fonds kan de aansprakelijke persoon in het geding roepen, dat door de benadeelde tegen het Fonds wordt ingesteld.

Art. 19bis-17. Wanneer de burgerlijke vordering tot vergoeding van de door een motorrijtuig veroorzaakte schade wordt ingesteld voor het strafgerecht, kan het Fonds door de benadeelde in het geding worden geroepen en kan het ook vrijwillig tussenkomen onder dezelfde voorwaarden als wanneer de vordering voor het burgerlijk gerecht was gebracht. Wanneer, ingeval van niet-verzekering, het Fonds is overgegaan tot vergoeding van de schade, kan het zich burgerlijke partij stellen tegen de aansprakelijke persoon.
Het Fonds en de aansprakelijke persoon kunnen zich laten vertegenwoordigen onder dezelfde voorwaarden als de burgerlijk aansprakelijke partij.

Art. 19bis-18. Bij onenigheid tussen het Fonds en de toegelaten of van toelating vrijgestelde verzekeringsonderneming over de vraag wie van beide het slachtoffer moet vergoeden, vergoedt het Fonds in eerste instantie het slachtoffer. Indien uiteindelijk wordt besloten dat de verzekeringsonderneming de vergoeding of een gedeelte daarvan had moeten betalen, betaalt deze het bedrag van de schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke intresten, terug aan het Fonds. Die intresten lopen vanaf de betalingen van het Fonds aan het slachtoffer.

HOOFDSTUK V. – Strafbepalingen.

Afdeling 1. – (Beslag en soortgelijke maatregelen.)

Art. 19bis. Het Gemeenschappelijk Waarborgfonds dat is ingesteld door artikel 79, § 2, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen moet alle informatie verzamelen nodig voor de uitvoering van de bepalingen in dit hoofdstuk.
Wanneer het Gemeenschappelijk Waarborgfonds de verzekeringsondememing van een motorrijtuig niet onmiddellijk kan identificeren op basis van de inlichtingen die verzameld worden in het kader van artikel 80, § 6, van dezelfde wet, verzoekt dit fonds de eigenaar van het motorrijtuig alle inlichtingen te verstrekken die het mogelijk maken de verzekeringssituatie van zijn motorrijtuig vast te stellen.
Is er binnen de maand na het verzoek geen antwoord of blijkt uit het antwoord dat het motorrijtuig niet voldoet aan de regelgeving betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, dan geeft het fonds deze situatie zonder verwijl aan bij de officieren van gerechtelijke politie, bij de ambtenaren of agenten bedoeld in artikel 20, die in voorkomend geval de in artikel 20 bedoelde maatregelen toepassen.

Art. 20. (Onverminderd de bevoegdheden verleend door het Wetboek van strafvordering, kan iedere officier van gerechtelijke politie en iedere ambtenaar of agent van de openbare macht die bevoegd is om proces-verbaal op te maken wegens overtreding van deze wet, beslag leggen op het rijtuig of op de kentekenplaten ervan wanneer er redenen zijn om aan te nemen dat de burgerrechtelijke aansprakelijkheid waartoe een motorrijtuig dat in het verkeer is gebracht op de openbare weg of op een van de in artikel 2, § 1, bedoelde terreinen aanleiding kan geven, niet is gedekt.
Wanneer het rijtuig niet in het verkeer is gebracht op de openbare weg kunnen diezelfde officieren, ambtenaren en agenten eveneens iedere maatregel nemen die ertoe strekt te waarborgen dat het rijtuig niet op de openbare weg of op de op artikel 2, § 1, bedoelde terreinen in het verkeer zal worden gebracht.)
Een afschrift van het proces-verbaal wordt aan de eigenaar van het motorrijtuig gezonden binnen twee dagen na de dag waarop diens identiteit kon worden vastgesteld.
Tijdens de duur van het beslag blijft het risico voor de eigenaar van het rijtuig.

Art. 21. Wanneer bewezen is dat de burgerrechtelijke aansprakelijkheid waartoe het motorrijtuig aanleiding kon geven ten tijde van het beslag, gedekt was door een verzekering die aan de bepalingen van deze wet voldoet of dat het voertuig daarvan wettelijk vrijgesteld was, en wanneer de eigenaar van het motorrijtuig geen overtreding van de artikelen 22, 23 of 26 ten laste wordt gelegd, wordt het beslag door het openbaar ministerie, de onderzoeksrechter, het onderzoeksgerecht of het vonnisgerecht waarbij de zaak aanhangig is, opgeheven, tenzij de handhaving daarvan om een andere reden vereist is.

§ 2. In de andere gevallen kan het beslag slechts opgeheven worden nadat er een verzekeringsovereenkomst is afgesloten overeenkomstig deze wet en na de betaling van de beslag- en bewaringskosten voor het motorrijtuig.
De opheffing van het beslag kan afhankelijk gemaakt worden van de betaling van een geldsom aan het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring, met het oog op het vrijwaren van het herstel van de schade veroorzaakt door het voertuig. Het bedrag wordt vastgesteld door het openbaar ministerie, de onderzoeksrechter, het onderzoeksgerecht of het vonnisgerecht waarbij de zaak aanhangig is.

§ 3. Wanneer het beslag langer duurt dan dertig dagen, kan de procureur des Konings, de onderzoeksrechter, het onderzoeksgerecht of het vonnisgerecht waarbij de zaak aanhangig is, de procedure toepassen die voorzien is in de artikelen 28octies en 61sexies van het Wetboek van strafvordering, behoudens voor wat betreft het rechtsmiddel vermeld in § 4 van het huidige artikel.

§ 4. Wanneer de inbeslagneming gebeurde door de procureur des Konings in toepassing van deze wet, kunnen de personen aan wie van deze beslissing werd kennis gegeven krachtens artikel 28octies van het Wetboek van strafvordering, zich tot de politierechtbank wenden binnen de vijftien dagen vanaf de kennisgeving van de beslissing.
Deze termijn wordt verlengd met vijftien dagen indien een van deze personen in het buitenland verblijft.
De zaak wordt aangebracht bij de politierechter door een verklaring gedaan op de griffie van de politierechtbank en ingeschreven in een daartoe bestemd register.
De procureur des Konings legt de stukken ter staving van zijn beslissing neer ter griffie.
De politierechter doet in eerste en laatste aanleg uitspraak binnen de vijftien dagen na de neerlegging van de verklaring. De partijen en het openbaar ministerie worden gehoord.
De griffier stelt de partijen en hun advocaten per faxpost of bij een ter post aangetekende brief, uiterlijk achtenveertig uur vooraf, in kennis van plaats, dag en uur van de zitting.
De griffier maakt een kopie van het vonnis over aan het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring.

§ 5. Na afhouding door de Staat van de beslag- en bewaringskosten voor het motorrijtuig, vervangt de opbrengst van de vervreemding het in beslag genomen motorrijtuig.

Afdeling 2. – Straffen.

Art. 22. § 1. De eigenaar of de houder van het motorrijtuig die het in het verkeer brengt of toelaat dat het in het verkeer wordt gebracht op een van de in artikel 2, § 1, bedoelde plaatsen zonder dat de burgerrechtelijke aansprakelijkheid waartoe het aanleiding kan geven, gedekt is overeenkomstig deze wet, alsmede de bestuurder van dat motorrijtuig, worden gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met geldboete van honderd frank tot duizend frank, of met een van die straffen alleen.
De houder en de bestuurder van het motorrijtuig zijn krachtens het eerste lid alleen strafbaar als zij weten dat de burgerrechtelijke aansprakelijkheid waartoe het motorrijtuig aanleiding kan geven, niet gedekt is overeenkomstig deze wet.
§ 2. Hij die snelheids-, regelmatigheids- of behendigheidsritten of -wedstrijden organiseert of eraan deelneemt, zonder dat hij gedekt is door de in artikel 8 bedoelde bijzondere verzekering, wordt gestraft met de straffen gesteld in § 1, eerste lid.
§ 3. (…)

Art. 23. Wanneer een motorrijtuig dat niet onderworpen is aan de voorschriften van artikel 2, § 2, zich bevindt op één van de plaatsen vermeld in artikel 2, § 1, eerste lid, zonder te beschikken over het bewijs bedoeld in artikel 7, wordt de bestuurder gestraft met de straffen bepaald (in artikel 29, § 2) van de bij koninklijk besluit van 16 maart 1968 gecoördineerde wetten betreffende de politie over het wegverkeer.

Art. 24.  Bovendien kunnen de rechtbanken, in de gevallen bedoeld in artikel 22 :

  1. voorgoed of voor een duur van ten minste acht dagen en van ten hoogste vijf jaar de vervallenverklaring uitspreken van het recht om een motorrijtuig te besturen. De bepalingen betreffende de vervallenverklaring van het recht tot sturen, vervat in de wetgeving op de politie van het wegverkeer, zijn van toepassing op de in het eerste lid bedoelde vervallenverklaring van het recht tot sturen;
  2. onverminderd de rechten van de slachtoffers en van de rechtmatige eigenaar, de verbeurdverklaring van het voertuig bevelen. Er kan worden overgegaan tot de verbeurdverklaring indien de eigenaar onbekend blijft.

Art. 25. Bij veroordeling van de eigenaar van het motorrijtuig wegens overtreding van artikel 22 kunnen de rechtbanken bevelen dat de geldsom bedoeld in artikel 21, § 2, tweede lid, of de opbrengst van de vervreemding bedoeld in artikel 21, § 3, na aftrek van de beslag- en bewaringskosten voor het motorrijtuig, bestemd wordt voor de vergoeding van de door dat rijtuig veroorzaakte schade, met voorrang boven iedere andere schuldvordering.

Art. 26. Met de straffen gesteld (in artikel 29, § 2), van de bij koninklijk besluit van 16 maart 1968 gecoördineerde wetten betreffende de politie over het wegverkeer, wordt gestraft de houder van de kentekenplaat die, na verloop van de door de Koning bepaalde tijd, niet voldoet aan de verplichting opgelegd krachtens artikel 6, § 1, tweede lid.
Dezelfde straffen zijn toepasselijk op de eigenaar, op de houder of op de bestuurder in geval van overtreding van de bepalingen van artikel 6, § 2.
De houder en de bestuurder van het motorrijtuig zijn slechts strafbaar indien zij weten dat de voorwaarden waaraan artikel 6, § 2, het in het verkeer brengen van een motorrijtuig op de openbare weg heeft verbonden, niet vervuld zijn.

Art. 27. (Opgeheven) <W 2005-12-23/31, art. 60, 015; Inwerkingtreding : 09-01-2006>

Art. 28. De bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII en artikel 85, doch met uitzondering van artikel 43, eerste lid, zijn toepasselijk op de misdrijven bedoeld door deze wet.

Art. 29.Tot vaststelling van de overtredingen van deze wet en van de ter uitvoering daarvan vastgestelde verordeningen zijn bevoegd, onverminderd de bevoegdheid der officieren van gerechtelijke politie, de ambtenaren en agenten van de openbare macht die belast zijn met het toezicht op de uitvoering van de wetten en verordeningen op de politie van het wegverkeer, alsmede zij die door de Koning speciaal daartoe worden aangewezen.
[1 De automatisch werkende toestellen mogen, onder dezelfde voorwaarden als bedoeld in artikel 62 van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer, worden gebruikt om de overtredingen van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten vast te stellen.]1
Processen-verbaal door die ambtenaren en agenten opgemaakt, leveren bewijs op tot bewijs van het tegendeel.

(1)<W 2014-03-09/16, art. 33, 022; Inwerkingtreding : 01-07-2014>

HOOFDSTUK Vbis. – Vergoeding van bepaalde slachtoffers van verkeersongevallen.

Art. 29bis.

§ 1. (Bij een verkeersongeval waarbij een of meer motorrijtuigen betrokken zijn, op de plaatsen bedoeld in artikel 2, § 1, wordt, met uitzondering van de stoffelijke schade en de schade geleden door de bestuurder van elk van de betrokken motorrijtuigen, alle schade geleden door de slachtoffers en hun rechthebbenden en voortvloeiend uit lichamelijke letsels of het overlijden, met inbegrip van de kledijschade, hoofdelijk vergoed door de verzekeraars die de aansprakelijkheid van de eigenaar, de bestuurder of de houder van de motorrijtuigen overeenkomstig deze wet dekken. Deze bepaling is ook van toepassing indien de schade opzettelijk werd veroorzaakt door de bestuurder.)
(Bij een verkeersongeval waarbij een motorrijtuig is betrokken dat aan spoorstaven is gebonden, rust de verplichting tot schadevergoeding die in het voorgaande lid is bepaald, op de eigenaar van het motorrijtuig.)
Schade aan functionele prothesen wordt beschouwd als lichamelijke schade. (Onder functionele prothesen wordt verstaan : de door het slachtoffer gebruikte middelen om lichamelijke gebreken te compenseren.)

Artikel 80 van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen is van toepassing op deze schadevergoeding. Wanneer het ongeval evenwel door toeval gebeurde, blijft de verzekeraar tot vergoeding gehouden.
De bepalingen van dit artikel zijn tevens van toepassing op de verkeersongevallen (in de zin van het eerste lid) waarbij motorrijtuigen zijn betrokken die krachtens artikel 10 van deze wet vrijgesteld zijn van de verplichting tot verzekering en wanneer de eigenaars van die motorrijtuigen gebruik hebben gemaakt van die vrijstelling.
(Slachtoffers die ouder zijn dan 14 jaar en het ongeval en zijn gevolgen hebben gewild, kunnen zich niet beroepen op de bepalingen van het eerste lid.)

(lid opgeheven) <W 2001-01-19/42, art. 2, 008; Inwerkingtreding : 03-03-2001>
(lid opgeheven) <W 2001-01-19/42, art. 2, 008; Inwerkingtreding : 03-03-2001>

Deze vergoedingsplicht wordt uitgevoerd overeenkomstig de wettelijke bepalingen betreffende de aansprakelijkheidsverzekering in het algemeen en de aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen in het bijzonder, voorzover daarvan in dit artikel niet wordt afgeweken.

§ 2. De bestuurder van een motorrijtuig en zijn rechthebbenden kunnen zich niet beroepen op de bepalingen van dit artikel (, tenzij de bestuurder optreedt als rechthebbende van een slachtoffer dat geen bestuurder was en op voorwaarde dat hij de schade niet opzettelijk heeft veroorzaakt.)

§ 3. Onder motorrijtuig moet worden verstaan ieder voertuig bedoeld in artikel 1 van deze wet met uitzondering van rolstoelen met een eigen aandrijving die door gehandicapten in het verkeer kunnen worden gebracht.

§ 4. De verzekeraar of het gemeenschappelijk waarborgfonds treden in de rechten van het slachtoffer tegen de in gemeen recht aansprakelijke derden.
De vergoedingen, die ter uitvoering van dit artikel werden uitgekeerd, zijn niet vatbaar voor beslag of schuldvergelijking met het oog op de vordering van andere vergoedingen wegens het verkeersongeval.

§ 5. De regels betreffende de burgerrechtelijke aansprakelijkheid blijven van toepassing op alles wat niet uitdrukkelijk bij dit artikel wordt geregeld.

Art. 29ter. (opgeheven) <W 1995-04-13/58, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 01-07-1995>

HOOFDSTUK VI. – Overgangsbepalingen.

Art. 30. De inwerkingtreding van deze wet leidt, binnen de door haar gestelde begrenzingen, van rechtswege tot wijziging van de verplichtingen van de verzekeraars, zoals die voortvloeien uit de algemene voorwaarden van de lopende verzekeringsovereenkomsten.
Deze wijzigingen kunnen de opzegging van de overeenkomst niet rechtvaardigen.
De Minister van Economische Zaken legt de maximale tariefverhoging vast waartoe zij aanleiding kunnen geven.

HOOFDSTUK X. – Slotbepalingen.

Art. 31. Van de bepalingen van deze wet mag niet worden afgeweken door bijzondere overeenkomsten die aan de rechten van benadeelden afbreuk zouden kunnen doen.

Art. 32.

§ 1. De wet van 1 juli 1956 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, gewijzigd bij de wet van 4 juli 1972, wordt opgeheven.

§ 2. De bepalingen betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen die voorkomen in artikel 28 van de besluitwet van 30 december 1946 houdende herziening en coördinatie van de wetgeving betreffende het bezoldigd vervoer van personen door middel van automobielen, zoals het is gewijzigd door de wet van 20 december 1957, worden opgeheven voor zover voor die aansprakelijkheid overeenkomstig deze wet een verplichte verzekering is afgesloten.

§ 3. Artikel 3 van de besluitwet van 24 februari 1947 waarbij de verplichting van de technische controle uitgebreid wordt tot de automobielen dienende tot het vervoer van zaken voor rekening van hun eigenaar, wordt opgeheven.

Art. 33. De bepalingen van deze wet treden in werking op de door de Koning te bepalen tijdstippen.

Art. 34. De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de bepalingen van deze wet aanpassen aan de verplichtingen die voor België voortvloeien uit internationale overeenkomsten en verdragen.

Art. 35. De Koning kan de bepalingen van deze wet coördineren met bepalingen die daarin uitdrukkelijk of stilzwijgend wijzigingen hebben aangebracht tot het tijdstip van de coördinatie.
Daartoe kan Hij inzonderheid :

  1. de te coördineren bepalingen anders inrichten, inzonderheid opnieuw ordenen en vernummeren;
  2. de verwijzingen in de te coördineren bepalingen dienovereenkomstig vernummeren;
  3. de te coördineren bepalingen met het oog op onderlinge overeenstemming en eenheid van terminologie herschrijven, zonder te raken aan de erin neergelegde beginselen.

De coördinaties zullen het opschrift dragen bepaald door de Koning.