Koninklijk besluit houdende de vaststelling van de toelatingsvoorwaarden en de werking van het Belgisch Bureau en het Gemeenschappelijk Waarborgfonds | 11 juli 2003
HOOFDSTUK I. – Inleidende bepalingen
Artikel 1. In dit besluit wordt bedoeld met :
1°) ” de wet ” : de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen;
2°) ” de controlewet ” : de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen;
3°) ” de Minister ” : de Minister bevoegd voor Economie;
4°) ” de Controledienst ” : de Controledienst voor de Verzekeringen, bedoeld bij artikel 80 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten;
5°) ” het Fonds ” : het Gemeenschappelijk Waarborgfonds bedoeld bij artikel 19bis-2 van de wet;
6°) ” het Bureau ” : het Bureau bedoeld bij artikel 19bis-1 van de wet.
HOOFDSTUK II. – Toelatingsvoorwaarden voor het Bureau en het Fonds
Art. 2. Voor de toelating van het Bureau en van het Fonds gelden de bij dit hoofdstuk bepaalde voorwaarden. Evenwel blijven de toelatingen, gegeven bij toepassing van het koninklijk besluit van 16 december 1981 houdende inwerkingstelling en uitvoering van de artikelen 79 en 80 van de controlewet geldig tot de aanpassing van de statuten van de betrokken organismen aan de bij dit hoofdstuk bepaalde voorwaarden.
De toelating geldt als goedkeuring van de statuten van de toegelaten rechtspersoon.
De wijziging van de statuten behoeft Onze goedkeuring.
Art. 3.
§ 1. De aanvraag tot toelating kan uitsluitend worden ingediend door rechtspersonen die ten laatste op de datum van het indienen van de aanvraag zijn opgericht in de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk of in de vorm van een onderlinge verzekeringsonderneming.
§ 2. De aanvraag tot toelating wordt in dubbel exemplaar en bij ter post aangetekende brief, ingediend bij de Controledienst. De datum van het postmerk geldt als datum van de indiening van de aanvraag. De Controledienst zendt de aanvraag, voorzien van zijn advies aan de Minister toe. De aanvraag wordt ondertekend door het bevoegde orgaan of door één of meer personen die hiertoe gemachtigd zijn.
§ 3. Bij de aanvraag dienen de volgende inlichtingen en bescheiden te worden verstrekt :
- de statuten; ingeval een onderlinge verzekeringsvereniging vraagt om erkend te worden, kan haar aanvraag slechts in aanmerking worden genomen indien haar statuten de gegevens vermelden omschreven in artikel 11 van de controlewet;
- de naam, voornamen, woon en verblijfplaats, beroep en nationaliteit van de beheerders en van de met de bedrijfsvoering van het Bureau en het Fonds belaste personen;
- het bedrag van het maatschappelijk fonds, alsmede het gedeelte ervan dat reeds gestort werd;
- het programma van de werkzaamheden waarin alle technische en financiële gegevens, die betrekking hebben op de wettelijke opdracht van het Bureau en het Fonds, alsmede op de inrichting van de administratieve diensten;
- de raming van de inrichtingskosten voor de administratieve diensten;
- voor de eerste drie boekjaren de raming :
a) van de beheerskosten, die geen inrichtingskosten zijn, te weten de lopende algemene kosten;
b) van de schadegevallen;
c) van de kastoestand.
HOOFDSTUK III. – Werking en toezicht.
Art. 4.
§ 1. Het Fonds is ertoe gehouden onder de benaming ” voorziening voor te betalen schade ” de verplichtingen te berekenen en te boeken die op hem rusten voor de uitvoering van zijn wettelijk opdracht.
Artikel 11 van het koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen is van overeenkomstige toepassing op het Fonds.
§ 2. Op elk ogenblik moet het Fonds in staat zijn het aandeel te bepalen van zijn leden in de voorziening voor te betalen schaden; het deelt hun minstens eenmaal per jaar het bedrag ervan mee.
§ 3. Voor wat betreft het gedeelte dat hen ten laste valt in de voorziening voor te betalen schaden van het Fonds, zijn de leden gehouden zich te gedragen naar het voorschrift van artikel 16 van de controlewet.
§ 4. Het Bureau is er slechts toe gehouden de verplichtingen van de §§ 1 tot 3 van dit artikel te eerbiedigen voor wat betreft de te regelen schadegevallen die gebeurd zijn hetzij in België hetzij buiten het Belgisch grondgebied en die te zijnen laste blijven ingevolge overeenkomsten getekend met andere bureaus.
Art. 5. Het Bureau en het Fonds houden een lijst, een kaartsysteem of enig ander repertorium van de schadegevallen bij.
Art. 6. De bescheiden betreffende de schadegevallen worden bewaard hetzij ten maatschappelijke zetel van het Bureau en het Fonds, hetzij op elke andere plaats die door de Controledienst vooraf is toegelaten.
Op enkel verzoek van de Controledienst zijn het Bureau en het Fonds ertoe gehouden alle inlichtingen te verstrekken en alle bescheiden in te leveren, die hij nodig heeft voor de uitvoering van zijn taak.
De Controledienst kan in de zetel van het Bureau of het Fonds inzage nemen van alle boeken, boekingsstukken en andere bescheiden en ook alle onderzoekingen doen naar de financiële toestand en de bedrijvigheid van het Bureau of het Fonds.
De Controledienst kan voor de uitvoering van de twee voorgaande leden, ambtenaren van zijn administratie of zelfstandige hiertoe gemachtigde deskundigen delegeren, die hem verslag uitbrengen.
De bepaling van de eerste vier leden zijn eveneens van toepassing op de ondernemingen die lid zijn van het Bureau en op de ondernemingen gespecialiseerd in de behandeling en afwikkeling van schadedossiers in zoverre zij het beheer of het afhandelen van schadedossiers doen in de plaats van het Bureau.
Art. 7.
§ 1. Tenminste drie weken voor het samenkomen van de algemene vergadering of bij ontstentenis ervan, van het beslissingsorgaan, stellen het Bureau en het Fonds de Controledienst per aangetekend schrijven in kennis van de ontwerpen van jaarrekening en van de statutenwijzigingen, alsook van de beslissingen die zij van plan zijn tijdens die vergadering te nemen en die een weerslag zouden kunnen hebben op hun wettelijke opdracht. De datum van het postmerk geldt als de datum van de mededeling.
De Controledienst kan eisen dat de door hem betreffende die ontwerpen geformuleerde opmerkingen ter kennis worden gebracht aan de algemene vergadering of, bij ontstentenis ervan, van het beslissingsorgaan van het Bureau en het Fonds.
Die opmerkingen en de antwoorden moeten in de notulen worden opgenomen.
§ 2. Binnen de maand die volgt op hun goedkeuring door de algemene vergadering of bij ontstentenis ervan, door het beslissingsorgaan, stellen het Bureau of het Fonds de Controledienst, per aangetekend schrijven in kennis van de statutenwijzigingen en van de beslissingen die een weerslag zouden kunnen hebben op hun wettelijke opdracht. De datum van het postmerk geldt als de datum van de mededeling.
Binnen een termijn van ten hoogste twee maanden, te rekenen van de datum waarop hij er kennis van gekregen heeft, verzet de Controledienst zich bij een met redenen omklede beslissing, per aangetekend schrijven tegen de uitvoering van de in het eerste lid van deze paragraaf bedoelde beslissingen die strijdig zijn met de wet en de controlewet, met de bepalingen van dit besluit, met de wetsbepalingen op grond waarvan de erkende rechtspersoon de rechtspersoonlijkheid bezit of met haar statuten en brengt de Minister op de hoogte van dit verzet. De datum van het postmerk geldt als de datum van het verzet.
Art. 8.
§ 1. Behoudens toepassing van artikel 7 van dit besluit moet elke wijziging in de financiële of administratieve organisatie, inzonderheid die met betrekking tot de gegevens bedoeld in artikel 3, § 3, 2°, binnen een termijn van één maand aan de Controledienst worden meegedeeld.
De Controledienst zendt zo spoedig mogelijk en uiterlijk dertig dagen na de ontvangst van de ter goedkeuring van de Koning voor te leggen statutenwijzigingen deze, samen met zijn met redenen omkleed advies, aan de Minister.
§ 2. Het Bureau en het Fonds stellen uiterlijk op 30 juni van elk jaar aan de Controledienst per aangetekend schrijven, in kennis van een verslag over hun activiteit. De datum van het postmerk geldt als datum van het verslag.
De Controledienst brengt de Minister ervan op de hoogte.
§ 3. Behoudens toepassing van artikel 7 van dit besluit moet elk ontwerp tot wijziging van de bedrijfsvoorwaarden, inzonderheid met betrekking tot de voorwaarden bedoeld in artikel 3, § 3, 4°, aan de Controledienst worden meegedeeld per aangetekend schrijven. De datum van het postmerk geldt als de datum van de mededeling. De Controledienst verzet zich tegen die ontwerpen wanneer ze strijdig zijn met de wet, de controlewet of met dit besluit en brengt de Minister op de hoogte van dit verzet. De Controledienst moet aan het Bureau of het Fonds binnen een termijn van een maand, te rekenen vanaf die mededeling, per aangetekende brief zijn verzet of zijn instemming meedelen. De datum van het postmerk geldt als de datum van de mededeling. De ontwerpen waarvoor de kennisgeving door de Controledienst niet binnen die termijn heeft plaatsgehad, mogen toegepast worden.
Art. 9.
§ 1. Het Bureau en het Fonds en de vertegenwoordiger van de Minister kunnen beroep instellen bij de Minister tegen het verzet dat de Controledienst heeft gedaan met toepassing van artikel 8, § 3, en tegen de weigering om de aanwijzing van de commissaris, bedoeld in artikel 10, goed te keuren.
§ 2. De vertegenwoordiger van de Minister kan bovendien beroep instellen bij de Minister bij ontstentenis van een verzet, bedoeld in artikel 8, § 3, of tegen de goedkeuring van de aanwijzing van een commissaris, bedoeld in artikel 10.
§ 3. Het beroep moet met redenen omkleed zijn en worden ingesteld bij een ter post aangetekende brief binnen een termijn van vijftien dagen na de kennisgeving van het verzet, de weigering of de goedkeuring bedoeld in §§ 1 en 2, of na het verstrijken van de termijn waarbinnen de Controledienst verzet had moeten doen. De datum van het postmerk geldt als de datum van het beroep.
§ 4. Het beroep is niet opschortend.
Art. 10. De artikelen 38 tot 40 van de controlewet zijn van overeenkomstige toepassing op het Fonds en het Bureau.
Art. 11. De Minister wijst bij de raad van beheer van het Bureau en het Fonds zijn vertegenwoordiger aan; hij heeft zitting en raadgevende stem in de vergadering van de raad van beheer.
Art. 12. Artikel 10 van de controlewet en het koninklijk besluit van 17 november 1994 betreffende de jaarrekening van verzekeringsondernemingen zijn van overeenkomstige toepassing op het Bureau en het Fonds.
Art. 13. De personen die met de effectieve leiding worden belast, de zaakvoerders van het Fonds, van het Bureau en van de ondernemingen bedoeld in artikel 6, vijfde lid, moeten de vereiste professionele betrouwbaarheid en de bij hun functies passende ervaring bezitten.
Artikel 90, § 2, van de controlewet is van toepassing op het Fonds en het Bureau.
HOOFDSTUK IV. – Informatieopdracht van het Fonds.
Art. 14. Elke aanvraag tot kennisneming van een van de elementen, bedoeld bij artikel 19bis-8, § 1, van de wet geschiedt bij eenvoudige brief, gericht aan het Fonds.
Deze brief bevat de naam en het adres van de aanvrager, de datum van de aanvraag en het ongeval, de plaats van het ongeval en de nummerplaat van de bij het verkeersongeval betrokken motorrijtuigen. Bij betwisting omtrent de datum van de aanvraag geldt de postdatum als de datum van de aanvraag.
Art. 15. Het Fonds is er toe gehouden, zo spoedig mogelijk bij eenvoudige brief, gericht aan de aanvrager, de gevraagde inlichtingen mee te delen.
Art. 16. De directie van de inschrijvingen bij het Bestuur van het Wegverkeer en Infrastructuur is er toe gehouden maandelijks de wijziging van de gegevens aan het Fonds mee te delen bedoeld bij artikel 19bis-6, § 1, 1°, 4° en 5°, van de wet, alsmede het identificatienummer van de verzekeringsonderneming.
Art. 17. De verzekeringsondernemingen – leden van het Fonds zijn er toe gehouden maandelijks en op de wijze die het Fonds bepaalt, de wijziging van de inlichtingen bedoeld bij artikel 19bis-6, § 1, 2°, 3° en 6°, van de wet ter beschikking te stellen van het Fonds.
HOOFDSTUK V. – Vergoedingsopdracht van het Fonds.
Art. 18. Elke benadeelde persoon kan van het Fonds de vergoeding verkrijgen van de schade veroorzaakt door motorrijtuigen in de gevallen bedoeld bij artikel 19bis-11, van de wet, onder de voorwaarden en volgens de nadere regels bepaald in dit hoofdstuk.
Art. 19. Het Fonds is niet gehouden tot vergoeding van de schade veroorzaakt door motorrijtuigen bedoeld bij artikel 10 van de wet, wanneer gebruik is gemaakt van de in dat artikel geboden mogelijkheid geen verzekering aan te gaan.
Art. 20. Wanneer ten gevolge van een ongeval de benadeelde persoon bedoeld in artikel 18 tevens gerechtigd is op prestaties bepaald in de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994, is de vergoeding van het Fonds beperkt tot het bedrag van de schade dat het bedrag van de voormelde prestaties overtreft.
Het bepaalde in het vorige lid doet geen afbreuk aan het recht van terugvordering waarover de verzekeringsinstelling, krachtens artikel 136, § 2, laatste lid, van voormelde wet gecoördineerd op 14 juli 1994, ten aanzien van het Fonds beschikt.
Art. 21. Het Fonds is niet tot vergoeding gehouden tegenover :
- de voor de schade aansprakelijke persoon, onverminderd de toepassing van artikel 29bis van de wet;
- wanneer de verzekeringsplicht niet werd nagekomen, de eigenaar, de bestuurder, de houder en de verzekeringnemer van het motorrijtuig dat de schade heeft veroorzaakt, hetzij betrokken is alsmede, indien de eigenaar of de houder van het voertuig een vennootschap, een vereniging of een instelling met rechtspersoonlijkheid is, de bestuurders, zaakvoerders of vennoten, bedoeld in artikel 22, § 3, van de wet; voor wat betreft de bestuurder en de houder van het motorrijtuig dat het schadegeval heeft veroorzaakt, hetzij betrokken is, is deze uitsluiting slechts van toepassing indien zij wisten dat de verzekeringsplicht betreffende dit motorrijtuig niet werd nageleefd;
- de persoon die zich van het motorrijtuig dat de schade veroorzaakt heeft meester gemaakt door diefstal of geweldpleging, de heler van het motorrijtuig en de mededader of de medeplichtige van de diefstal, het geweld of de heling;
- in de gevallen bedoeld bij artikel 19bis-11, § 1, 5°, 6° en 8°, van de wet de personen die van de vergoeding worden uitgesloten krachtens de wetgeving betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen die van toepassing is in het land waar het ongeval zich heeft voorgedaan.
Art. 22. Het Fonds is tegenover de benadeelden niet gehouden tot vergoeding :
- indien zij zich er van onthouden de door het Fonds gevraagde inlichtingen te verschaffen, terwijl vaststaat dat die inlichtingen in hun bezit waren;
- indien zij hun vordering tegen één der aansprakelijke daders hebben laten verjaren, daarvan afstand gedaan hebben of zich er van onthouden een vordering tegen hen in te stellen indien het Fonds hen hierom verzoekt.
Art. 23.
§ 1. In het geval bedoeld bij artikel 19bis-11, § 1, 7°, van de wet wordt de vergoedingsverplichting van het Fonds beperkt tot de vergoeding van de schade voortvloeiend uit lichamelijke letsels.
Het Fonds vergoedt geen schade waarvan de vergoeding wordt geregeld door de wet van 22 juli 1985 betreffende de wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie.
§ 2. [1 …]1
§ 3. [1 …]1
§ 4. Voor de ongevallen die hebben voorgedaan buiten het Belgisch grondgebied en waarvoor het Fonds krachtens de wet geroepen is om een schadevergoeding te betalen, wordt het bedrag van de schadevergoeding bepaald op grond van de wetgeving betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen die van toepassing is in het land waar het ongeval zich heeft voorgedaan.
———-
(1)<KB 2010-02-05/03, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 25-02-2010>
Art. 24. Behoudens overmacht kunnen de benadeelden alleen het Fonds aanspreken voor de vergoeding van schade, voortvloeiende uit lichamelijke letsels, indien de politie van het ongeval verwittigd werd binnen dertig dagen nadat het zich heeft voorgedaan.
Art. 25.
§ 1. Op straffe van verval van recht moeten de benadeelden binnen de termijn van vijf jaar, te rekenen vanaf de dag van het ongeval, dit laatste aan het Fonds aangeven. Evenwel treedt geen verval van recht op voor hen die het schadegeval niet hebben aangegeven binnen de gestelde termijn, maar bewijzen dat het Fonds er op een andere wijze kennis van had.
In het geval bedoeld in artikel 19bis-11, § 1, 1°, van de wet, gaat deze termijn slechts in op de dag dat het bericht van faillissementsverklaring in het Belgisch Staatsblad verschijnt.
In het geval bedoeld in artikel 19bis-11, § 1, 2° van de wet, gaat die termijn in op de dag waarop de benadeelde de verzekeringsonderneming die de vergoedingen verschuldigd is, in gebreke heeft gesteld.
Wanneer uit een gerechtelijke procedure of een strafonderzoek naar behoren blijkt dat het ongeval te wijten is aan een toevallig feit, begint die termijn slechts te lopen vanaf de dag volgend op die waarop de benadeelde daarvan kennis heeft gekregen.
§ 2. De benadeelde persoon spreekt het Fonds ter uitvoering van zijn verplichtingen aan binnen een termijn van drie jaar die ingaat op de dag waarop het Fonds hem zijn beslissing in verband met de aanvraag tot schadeloosstelling of tot terugbetaling ter kennis heeft gebracht.
Art. 26. De aangifte van het ongeval, de verzoekschriften tot schadeloosstelling of terugbetaling en de kennisgeving door het Fonds van zijn beslissing met betrekking tot het verzoek tot schadeloosstelling of terugbetaling gebeuren bij een te post aangetekende brief of door elk ander gelijkgesteld middel.
De datum van het postmerk geldt als datum van de aangifte en van de kennisgeving.
HOOFDSTUK VI. – Slotbepalingen.
Art. 27.
§ 1. Worden opgeheven :
- het koninklijk besluit van 16 december 1981 houdende inwerkingstelling en uitvoering van de artikelen 79 en 80 van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen;
- het koninklijk besluit van 19 februari 1997 tot uitvoering van artikel 80, § 6, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen.
- De reglementeringen bedoeld in § 1 blijven evenwel van toepassing op de ongevallen welke zich hebben voorgedaan voor de inwerkingtreding van dit besluit.
Art. 28. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 19 januari 2003.
Art. 29. Onze Minister van Economie, Onze Minister belast met Mobiliteit en Vervoer en Onze Minister van Justitie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 11 juli 2003.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Economie, Ch. PICQUE
De Minister belast met Mobiliteit en Vervoer, Mevr. L. ONKELINX
De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN.